201404078/3/A3.
Datum uitspraak: 26 augustus 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 9 april 2014 in zaak nr. 13/932 in het geding tussen:
[appellant]
en
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (lees: het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers; hierna: het COa).
Procesverloop
Bij besluit van 3 september 2012 heeft het COa een verzoek van [appellant] om verstrekking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) afgewezen.
Bij besluit van 28 juni 2013 heeft het COa het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en een aantal documenten gedeeltelijk openbaar gemaakt.
Bij besluit van 16 september 2013 heeft het COa het besluit van 28 juni 2013 gedeeltelijk herzien, een aantal documenten gedeeltelijk openbaar gemaakt en de weigering van de volledige openbaarmaking van de verstrekte documenten onder een gewijzigde motivering gehandhaafd.
Bij uitspraak van 9 april 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak aan de orde gesteld ter zitting van 6 november 2014.
Bij tussenuitspraak van 31 december 2014 in zaak nr. 201404078/1/A3 heeft de Afdeling het COa opgedragen om binnen vier weken na verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 16 september 2013 te herstellen.
Bij besluit van 27 januari 2015 heeft het COa ter uitvoering van de tussenuitspraak onder een aanvullende motivering het bezwaar ongegrond verklaard.
Bij brief van 26 februari 2015 heeft [appellant] een zienswijze ingediend.
Desverzocht heeft het COa bij brief van 16 april 2015 een nader stuk ingediend.
Bij tussenuitspraak van 20 mei 2015 in zaak nr. 201404078/2/A3 heeft de Afdeling het COa opgedragen om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 27 januari 2015 te herstellen.
Bij brief van 9 juli 2015 heeft het COa de Afdeling verzocht om verlenging van de bij tussenuitspraak van 20 mei 2015 gestelde termijn voor het herstellen van het in die tussenuitspraak geconstateerde gebrek. Dit verzoek is afgewezen, reeds omdat het na de gestelde hersteltermijn is ingediend.
De Afdeling heeft bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. [appellant] heeft verzocht om openbaarmaking van alle documenten die betrekking hebben op een procedure tussen een vreemdeling en het COa, betreffende een afwijzende beslissing van het COa op een verzoek van de vreemdeling tot vergoeding van de kosten van een contra-expertise van een taalanalyse, die de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, heeft behandeld.
2. In de tussenuitspraak van 31 december 2014 heeft de Afdeling overwogen dat, voor zover [appellant] heeft verzocht om vier uitspraken die de vreemdeling aan de rechtbank heeft toegezonden en het COa zich op het standpunt heeft gesteld dat de Wob niet van toepassing is nu die uitspraken reeds openbaar zijn, het COa er aldus aan voorbij gegaan is dat [appellant] heeft verzocht om de brief waarbij de rechtbank de aan haar toegezonden uitspraken heeft doorgezonden naar het COa. Deze brief, met eventuele bijlagen, heeft betrekking op de procedure tussen de vreemdeling en het COa. Hetzelfde geldt voor het beroepschrift en het besluit van de rechtbank tot heropening van het onderzoek na zitting. Het COa heeft het verzoek van [appellant] ten onrechte in zoverre niet in het licht van de Wob inhoudelijk beoordeeld, zodat het besluit van 16 september 2013 in zoverre niet deugdelijk is gemotiveerd, aldus de Afdeling in de tussenuitspraak. Ook heeft de Afdeling in de tussenuitspraak geoordeeld dat de door de rechtbank uitgesproken proceskostenveroordeling niet juist is, de rechtbank het beroep van [appellant] derhalve gegrond had moeten verklaren, zij het COa tevens had moeten veroordelen tot vergoeding van de door [appellant] in beroep gemaakte proceskosten en de proceskostenvergoeding in de einduitspraak zal worden vastgesteld.
3. Bij besluit van 27 januari 2015 heeft het COa ter uitvoering van de tussenuitspraak het bezwaar van [appellant] tegen de afwijzing van zijn verzoek opnieuw beoordeeld, voor zover dat ziet op de hiervoor genoemde documenten, en het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Daartoe heeft het COa overwogen dat de genoemde documenten niet zijn aangetroffen en derhalve niet openbaar kunnen worden gemaakt.
4. In de tussenuitspraak van 20 mei 2015 heeft de Afdeling overwogen dat zij geen grond ziet om de mededeling van het COa dat de verzochte documenten niet onder hem berusten ongeloofwaardig te achten. [appellant] heeft echter terecht betoogd dat het aannemelijk is dat deze documenten destijds door de rechtbank aan het COa zijn toegezonden. Volgens het krachtens artikel 5 van de Archiefwet 1995 vastgestelde ‘Basis selectiedocument - instrument voor de selectie ter vernietiging dan wel blijvende bewaring van de administratieve neerslag van het handelen van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers in de periode 1994-2012 (gewijzigd: 2014)’ (Stcrt. 2014, 23119) hadden de door [appellant] verzochte documenten nog onder het COa behoren te berusten. Gelet op vaste jurisprudentie van de Afdeling rust op het COa derhalve de verplichting al het redelijkerwijs mogelijke te doen om de desbetreffende documenten alsnog te achterhalen. Hoewel uit het door het COa ingediende nadere stuk van 16 april 2015 volgt dat het voldoende inspanningen heeft verricht om binnen de eigen organisatie de verzochte documenten te achterhalen, volgt daar niet uit dat het heeft getracht om op andere wijze, bijvoorbeeld door navraag te doen bij de rechtbank, de desbetreffende documenten alsnog te achterhalen. Derhalve is het besluit van 27 januari 2015 in zoverre niet deugdelijk gemotiveerd, aldus de Afdeling in de tussenuitspraak.
5. Het COa heeft niet binnen de door de Afdeling in de tussenuitspraak van 20 mei 2015 gestelde termijn het in die tussenuitspraak geconstateerde gebrek in het besluit van 27 januari 2015 hersteld.
6. Gelet op hetgeen in de tussenuitspraak van 31 december 2014 is overwogen, is het hoger beroep gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover het beroep ongegrond is verklaard en voor zover het COa is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten aan [appellant] ten bedrage van € 1.095,75. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 16 september 2013 alsnog gegrond verklaren. Dit besluit komt wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) voor vernietiging in aanmerking, voor zover het COa het verzoek de desbetreffende documenten openbaar te maken heeft afgewezen.
Gelet op hetgeen in de tussenuitspraak van 20 mei 2015 is overwogen, is het beroep tegen het besluit van 27 januari 2015 gegrond. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking.
Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
7. Het COa dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 9 april 2014 in zaak nr. 13/932, voor zover het beroep ongegrond is verklaard en voor zover het bestuur van het COa is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten aan [appellant] ten bedrage van € 1.095,75;
III. verklaart het bij de rechtbank tegen het besluit van het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers van 16 september 2013, kenmerk UnitStaf/MB/13u.002004, ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt dat besluit, voor zover het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers het verzoek de desbetreffende documenten openbaar te maken heeft afgewezen;
V. verklaart het beroep tegen het besluit van het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers van 27 januari 2015, kenmerk 15u.000224, gegrond;
VI. vernietigt dat besluit;
VII. bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VIII. veroordeelt het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het bezwaar, beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.817,50 (zegge: tweeduizend achthonderdzeventien euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IX. gelast dat het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 246,00 (zegge: tweehonderdzesenveertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Kranenburg w.g. Beerse
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2015
382-773.