ECLI:NL:RVS:2015:2735

Raad van State

Datum uitspraak
20 augustus 2015
Publicatiedatum
26 augustus 2015
Zaaknummer
201505425/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • N. Verheij
  • J.J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, die op 2 juli 2015 een eerdere afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de vreemdeling had vernietigd. De vreemdeling had op 10 juni 2015 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de staatssecretaris was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen, rekening houdend met de overwegingen in haar uitspraak. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, waarbij hij aanvoerde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat een wijziging van het recht had plaatsgevonden door het Besluit van 11 mei 2015, dat een moratorium voor Somalië introduceerde voor vreemdelingen uit gebieden onder controle van Al-Shabaab.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de grief van de staatssecretaris gegrond verklaard. De rechtbank had volgens de Afdeling niet voldoende ambtshalve moeten toetsen of de vreemdeling onder de reikwijdte van het nieuwe beleid viel. De vreemdeling had eerder aanvragen ingediend die waren afgewezen, en de Afdeling concludeerde dat er geen nieuw gebleken feiten of relevante wijzigingen van het recht waren die een hernieuwde toetsing rechtvaardigden. De vreemdeling had niet aangetoond dat zijn herhaalde aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel op basis van de nieuwe beleidswijziging relevant was, omdat de situatie in zijn herkomstgebied niet was veranderd. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de vreemdeling werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

201505425/1/V2.
Datum uitspraak: 20 augustus 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond (hierna: de rechtbank), van 2 juli 2015 in zaken nrs. 15/11533 en 15/11537 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 10 juni 2015 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 2 juli 2015 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het Besluit van 11 mei 2015, nummer WBV 2015/7, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: WBV 2015/7) een relevante wijziging van het recht is. De staatssecretaris betoogt dat de rechtbank ambtshalve had dienen te beoordelen of het nieuwe beleid relevant is voor de vreemdeling. Dit betekent dat de rechtbank ambtshalve had dienen te beoordelen of de vreemdeling heeft aangetoond dat hij afkomstig is uit een gebied dat onder controle staat van Al-Shabaab, aldus de staatssecretaris.
1.1. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr. 200706839/1) vloeit voort dat, indien een bestuursorgaan na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking neemt, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Dit uitgangspunt geldt niet alleen voor besluiten genomen naar aanleiding van een nieuwe aanvraag, maar ook voor besluiten op een verzoek om terug te komen van een al dan niet op aanvraag genomen besluit (uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2005 in zaak nr. 200406320/1). Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kan de bestuursrechter dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen toetsen.
1.2. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan doen zich niettemin geen feiten of omstandigheden voor die een - hernieuwde - toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
1.3. De vreemdeling heeft eerder aanvragen om verlening van een verblijfsvergunning asiel ingediend, die bij besluiten van 21 augustus 2013 en 1 oktober 2014 zijn afgewezen. Die besluiten zijn van gelijke strekking als dat van 10 juni 2015, zodat op het tegen laatstvermeld besluit ingestelde beroep voormeld beoordelingskader van toepassing is.
1.4. De vreemdeling heeft aan zijn opvolgende aanvraag van 4 juni 2015 ten grondslag gelegd dat het gebied waar hij vandaan komt in handen is van Al-Shabaab.
1.5. Volgens WBV 2015/7 geldt voor Somalië een besluitmoratorium voor vreemdelingen afkomstig uit die gebieden in Centraal- en Zuid-Somalië die onder controle staan van Al-Shabaab.
1.6. Zoals volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 29 januari 2009 in zaak nr. 200804961/1) is voor de vreemdeling, over wie na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking is genomen, slechts sprake van een relevante wijziging van het recht, indien hij onder de reikwijdte daarvan valt.
1.7. De rechtbank heeft overwogen dat WBV 2015/7 een relevante wijziging van het recht is omdat op voorhand niet is uitgesloten dat de beleidswijziging aan het eerder afwijzende besluit kan afdoen. Vervolgens heeft de rechtbank vastgesteld dat tussen partijen in geschil is of de vreemdeling onder WBV 2015/7 valt en heeft zij geoordeeld dat de staatssecretaris het besluit van 10 juni 2015 onzorgvuldig heeft voorbereid en ondeugdelijk heeft gemotiveerd omdat hij het daarin ingenomen standpunt dat Qorooley niet onder controle staat van Al-Sahabaab slechts heeft gebaseerd op een overzichtskaart van maart 2015. Door aldus te overwegen heeft de rechtbank niet onderkend dat zij ter bepaling van de omvang van de door haar te verrichten toetsing in geval van een besluit van gelijke strekking, allereerst ambtshalve moet treden in de vraag of sprake is van een voor de vreemdeling relevante wijziging van het recht en derhalve had moeten vaststellen of de vreemdeling onder de reikwijdte van WBV 2015/7 valt.
De grief slaagt.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling als volgt.
3. Niet in geschil is dat de vreemdeling afkomstig is uit Qorooley in Zuid-Somalië. In het kader van de procedure tegen het eerder afwijzende besluit van 1 oktober 2014 is in rechte vastgesteld dat Qorooley niet meer onder controle van Al-Shabaab staat.
3.1. Ter onderbouwing van zijn betoog dat Qorooley onder controle van Al-Shabaab staat heeft de vreemdeling verschillende nieuwsberichten overgelegd. Uit inhoud van deze stukken blijkt niet dat Qorooley door Al-Shabaab is ingenomen. Derhalve heeft de vreemdeling niet aangetoond dat Qorooley ten tijde van het nemen van het besluit van 10 juni 2015 weer onder controle van Al-Shabaab stond. Gelet daarop moet worden geconcludeerd dat WBV 2015/7 voor de vreemdeling geen relevante wijziging van het recht is.
4. Nu de vreemdeling geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd, zich evenmin een relevante wijziging van het recht voordoet en voorts hetgeen is aangevoerd geen grond biedt voor het oordeel dat het hier gaat om een geval als omschreven in paragraaf 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, Bahaddar tegen Nederland, van 19 februari 1998, nr. 145/1996/764/965, JV 1998/45, is er voor toetsing van het besluit van 10 juni 2015 geen plaats.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 2 juli 2015 in zaak nr. 15/11533;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Graat
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2015
307.