ECLI:NL:RVS:2015:2745

Raad van State

Datum uitspraak
2 september 2015
Publicatiedatum
2 september 2015
Zaaknummer
201501929/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van zorg- en huurtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen en de rechtsgeldigheid van het besluit in het licht van het rechtmatig verblijf

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de herziening van de aan hem toegekende voorschotten zorg- en huurtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen aan de orde is. De Belastingdienst/Toeslagen heeft op 21 september 2013 de voorschotten herzien en vastgesteld op respectievelijk € 442,00 en € 694,00. Dit besluit werd gedeeltelijk gegrond verklaard door de Belastingdienst/Toeslagen na bezwaar van [appellant]. De rechtbank heeft op 24 februari 2015 het beroep van [appellant] gegrond verklaard en het besluit van 14 april 2014 vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte in stand gelaten. Hierop heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 17 augustus 2015. De Belastingdienst/Toeslagen heeft in haar verweerschrift gesteld dat [appellant] van 1 januari tot en met 31 augustus 2013 rechtmatig verblijf had in Nederland, maar van 1 september tot en met 31 december 2013 niet. Dit betekent dat [appellant] alleen aanspraak kan maken op zorg- en huurtoeslag voor de periode van rechtmatig verblijf. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen dit ontoereikend heeft gemotiveerd voor de periode van onrechtmatig verblijf, maar dat de omstandigheden van [appellant] niet zodanig bijzonder zijn dat de nihilstelling van de voorschotten een onevenredig middel is.

In hoger beroep heeft [appellant] betoogd dat de rechtbank zijn situatie onjuist heeft beoordeeld, met name in verband met zijn verleden als kindsoldaat. De Raad van State heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de door [appellant] aangevoerde omstandigheden niet zodanig bijzonder zijn dat de Belastingdienst/Toeslagen met de nihilstelling van de voorschotten een onevenredig middel heeft ingezet. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak is bevestigd.

Uitspraak

201501929/1/A2.
Datum uitspraak: 2 september 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 24 februari 2015 in zaken nrs. 14/3172 en 14/3337 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 21 september 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellant] over 2013 toegekende voorschotten zorg- en huurtoeslag herzien en op onderscheidenlijk € 442,00 en € 694,00 gesteld.
Bij besluit van 14 april 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 februari 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 14 april 2014 vernietigd voor zover daarbij het door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond is verklaard en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 augustus 2015, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam aldaar, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) heeft een ieder recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de volksgezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Ingevolge artikel 14 moet het genot van de rechten en vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld, worden verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.
Ingevolge artikel 94 van de Grondwet vinden binnen het Koninkrijk geldende wettelijke voorschriften geen toepassing, indien deze toepassing niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) kan de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft, geen aanspraak maken op toekenning van verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen bij wege van een beschikking van een bestuursorgaan.
2. Aan het besluit van 14 april 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [appellant] van 1 januari tot en met 31 augustus 2013 rechtmatig verblijf had in Nederland en van 1 september tot en met 31 december 2013 niet. Gelet op artikel 10, eerste lid van de Vw 2000, heeft [appellant] alleen voor die eerste periode aanspraak op zorg- en huurtoeslag. Het beroep van [appellant] op artikel 8 van het EVRM geeft geen aanleiding om af te wijken van artikel 10, eerste lid, van de Vw 2000, aldus de dienst.
De rechtbank heeft dit besluit, voor zover dat op de periode van 1 september tot en met 31 december 2013 ziet, vernietigd, omdat de Belastingdienst/Toeslagen dit ontoereikend heeft gemotiveerd. Zij heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het besluit van 14 april 2014 in stand gelaten, omdat de door [appellant] aangevoerde omstandigheden niet zodanig bijzonder zijn dat de Belastingdienst/Toeslagen met de nihilstelling van de voorschotten voor de periode van het onrechtmatig verblijf een onevenredig middel heeft ingezet. De aangevoerde omstandigheden duiden er volgens haar evenmin op dat [appellant] zonder de toeslagen geen menswaardig bestaan kon hebben of dat hem geen eerlijke kansen werden geboden. De rechtbank heeft verder het beroep op het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat de door [appellant] aangedragen situatie niet vergelijkbaar is met de zijne.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat de door hem genoemde omstandigheden in hun essentie zijn te omschrijven als angst en stress voor het terugkeren naar het land van herkomst, heeft miskend dat de klachten die hij heeft samenhangen met wat hij heeft meegemaakt als kindsoldaat en niet met een mogelijke terugkeer.
3.1. Artikel 10, eerste lid, van de Vw 2000 strekt ertoe het recht op verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen ten laste van de collectieve middelen te koppelen aan het rechtmatig verblijf in Nederland (Kamerstukken II 1994/95, 24 233, nr. 3, blz. 1-2). Het uitgangspunt dat illegale vreemdelingen geen aanspraken op collectieve voorzieningen kunnen doen gelden heeft de wetgever als beginsel van het vreemdelingenrecht aangemerkt (Kamerstukken II 1995/96, 24 233, nr. 6, blz. 3-4). Voor het gemaakte onderscheid naar nationaliteit en verblijfsstatus, zoals dat uit artikel 10, eerste lid, van de Vw 2000 volgt, bestaat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld haar uitspraak van 20 mei 2015 in zaak nr. 201408189/1/A2) in beginsel een redelijke en objectieve rechtvaardiging. Met dit onderscheid wordt een legitiem doel gediend, waartoe in aanmerking wordt genomen dat met de toepassing hiervan wordt beoogd te voorkomen dat illegale vreemdelingen, door ontvangst van tegemoetkomingen en voorzieningen, in staat worden gesteld tot voortzetting van hun wederrechtelijk verblijf, het verwerven van een schijn van legaliteit of het opbouwen van een zodanige sterke rechtspositie - of de schijn hiervan - en na ommekomst van de procedure zo goed als onuitzetbaar blijken. De onthouding van toeslagen kan onder zeer bijzondere omstandigheden in een concreet geval in strijd zijn met artikel 14 van het EVRM, gelezen in verbinding met artikel 8 van dat verdrag, in welk geval artikel 10, eerste lid, van de Vw 2000, gelet op artikel 94 van de Grondwet, buiten toepassing moet worden gelaten.
3.2. De rechtbank diende te beoordelen of het middel dat de Belastingdienst/Toeslagen heeft toegepast - de nihilstelling van de voorschotten voor de periode van het onrechtmatig verblijf - in een redelijke, proportionele verhouding tot het hiervoor omschreven legitieme doel staat. [appellant] heeft in dat kader aangevoerd Nederland niet te kunnen verlaten, omdat dit leidt tot spanningen waardoor decompensatie en zelfmoord dreigen. Deze spanningen en de daardoor dreigende gevolgen vloeien volgens [appellant] voort uit wat hij, naar hij stelt, heeft meegemaakt als kindsoldaat in het land van herkomst. Niet valt in te zien dat de rechtbank, door te overwegen dat de door [appellant] aangevoerde omstandigheden in hun essentie zijn te omschrijven als angst en stress voor het terugkeren naar het land van herkomst, de situatie van [appellant] op onjuiste wijze heeft beoordeeld. Zij heeft in dit kader terecht geoordeeld dat de door [appellant] genoemde omstandigheden niet zodanig bijzonder zijn dat zij de conclusie rechtvaardigen dat de Belastingdienst/Toeslagen met de nihilstelling van de verstrekte toeslagen voor de periode van het vastgestelde onrechtmatig verblijf een onevenredig middel heeft ingezet.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de door hem overgelegde stukken een situatie betreffen die niet vergelijkbaar is met de zijne. Volgens [appellant] is zij er door aldus te oordelen aan voorbijgegaan dat de overgelegde beschikking en het psychiatrisch rapport iemand betreffen die, net als hij, in een medische noodsituatie verkeert.
4.1. Uit de door [appellant] overgelegde stukken blijkt dat geen duidelijkheid bestaat over de verblijfsvergunning van de vreemdeling in kwestie. [appellant] had ten tijde van belang en hij heeft ook thans geen geldige verblijfstitel. Over de verblijfsstatus van [appellant] bestaat derhalve geen onduidelijkheid. Verder blijkt uit de door [appellant] overgelegde stukken dat de vreemdeling in kwestie volgens een verklaring van een psychiater in opleiding, een psychiater en een psychotherapeut in een medische noodsituatie verkeert. In de stukken die [appellant] heeft overgelegd die betrekking hebben op [appellant] zelf wordt niet gesproken van een medische noodsituatie. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld door de voorschotten voor de periode van het onrechtmatig verblijf op nihil te stellen.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 september 2015
362-735.