ECLI:NL:RVS:2015:2752

Raad van State

Datum uitspraak
2 september 2015
Publicatiedatum
2 september 2015
Zaaknummer
201501040/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake openbaarmaking documenten op verzoek van appellant onder de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 december 2014, waarin het beroep tegen de afwijzing van zijn verzoek om openbaarmaking van documenten door de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten ongegrond werd verklaard. Het verzoek van [appellant] om inzage in notulen van vergaderingen van de Orde van Advocaten werd aanvankelijk afgewezen op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De Raad had op 28 januari 2014 het verzoek afgewezen, en dit besluit werd later door de rechtbank bevestigd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 8 juli 2015, waarbij [appellant] werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. A.B. van Rijn, en de Raad werd vertegenwoordigd door mr. J.C. Ellerman.

De Afdeling overweegt dat, volgens de jurisprudentie, indien een bestuursorgaan een besluit van gelijke strekking neemt na een eerdere afwijzing, het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet leidt tot een toetsing als ware het een eerste afwijzing. Dit geldt ook voor verzoeken om terug te komen op eerdere besluiten, tenzij er nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een herbeoordeling rechtvaardigen. In dit geval heeft [appellant] betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het besluit van 25 juli 2014 van gelijke strekking is als dat van 1 mei 2012. Hij stelde dat zijn verzoek van 11 april 2012 niet onder de Wob viel en dat het verzoek van 3 januari 2014 wel degelijk op een bestuurlijke aangelegenheid betrekking had.

De Afdeling concludeert dat het verzoek van 3 januari 2014 niet wezenlijk verschilt van het eerdere verzoek en dat er geen nieuwe feiten zijn aangevoerd die een herbeoordeling rechtvaardigen. Het hoger beroep van [appellant] wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201501040/1/A3.
Datum uitspraak: 2 september 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 december 2014 in zaak nr. 14/5585 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Raad van Toezicht van de Orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam (thans: Raad van de Orde, hierna: de Raad).
Procesverloop
Bij besluit van 28 januari 2014 heeft de Raad een verzoek van [appellant] om openbaarmaking van documenten krachtens artikel 3 van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob), afgewezen.
Bij besluit van 25 juli 2014 heeft de Raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 december 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juli 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.B. van Rijn, advocaat te Den Haag, en de Raad, vertegenwoordigd door mr. J.C. Ellerman, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
2. [appellant] heeft op 11 april 2012 verzocht om inzage in de notulen van vergaderingen en besluiten van de Orde van Advocaten van 1997 tot 2007. Dit verzoek is bij besluit van 1 mei 2012 afgewezen. Aan die afwijzing is onder meer ten grondslag gelegd dat het verzoek niet ziet op een bestuurlijke aangelegenheid.
Bij brief van 3 januari 2014 heeft [appellant] onder verwijzing naar artikel 3 van de Wob de Raad verzocht om afschriften van de notulen van alle maandelijkse vergaderingen die in de jaren 1997 tot en met 2008 hebben plaatsgevonden, voor zover de inhoud van deze notulen aan hem refereert. Bij besluit van 28 januari 2014 heeft de Raad dit verzoek met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht afgewezen. Bij besluit van 25 juli 2014 heeft de Raad de afwijzing van het verzoek gehandhaafd.
3. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr. 200706839/1) vloeit voort dat, indien een bestuursorgaan na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking neemt, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Dit uitgangspunt geldt niet alleen voor besluiten genomen naar aanleiding van een nieuwe aanvraag, maar ook voor besluiten op een verzoek om terug te komen van een al dan niet op aanvraag genomen besluit (uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2005 in zaak nr. 200406320/1). Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kan de bestuursrechter dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen toetsen.
3.1. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan doen zich niettemin geen feiten of omstandigheden voor die een - hernieuwde - toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het besluit van 25 juli 2014 van gelijke strekking is als dat van 1 mei 2012 en op het tegen het besluit van 25 juli 2014 ingestelde beroep het onder 3 vermelde beoordelingskader van toepassing is.
Daartoe voert hij aan dat het verzoek van 11 april 2012 moet worden gezien als een verzoek om informatie in het kader van zijn verweer tegen de schrapping van het tableau en in dit verzoek niet naar de Wob is verwezen. De grondslag van het verzoek van 11 april 2012 wordt niet gevormd door de Wob en derhalve had de Raad dit verzoek niet met toepassing van de Wob mogen afwijzen, aldus [appellant]. Voorts is de rechtbank volgens [appellant] er aan voorbijgegaan dat het verzoek van 3 januari 2014:
- ziet op een afgebakende periode;
- anders dan het verzoek van 11 april 2012, ziet op een bestuurlijke aangelegenheid;
- strekt tot het verstrekken van afschriften van de notulen voor zover de inhoud aan hem refereert en het verzoek van 11 april 2012 ziet op openbaarmaking van de volledige notulen.
4.1. Het betoog van [appellant] dat de Raad het verzoek van 11 april 2012 ten onrechte met toepassing van de Wob heeft afgewezen, had [appellant] in een procedure tegen het besluit van 1 mei 2012 kunnen en derhalve moeten aanvoeren. Dit heeft hij nagelaten. Daarmee staat in rechte vast dat het besluit van 1 mei 2012 strekt tot afwijzing van een Wob-verzoek. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat [appellant] nog geen procedure tegen de Raad is gestart over zijn schrapping, zodat de Raad niet gehouden is om op een daarmee verband houdende wettelijk grond de verzochte informatie aan [appellant] te verstrekken.
4.2. Voorts heeft [appellant] ter zitting bij de Afdeling verklaard dat beide verzoeken betrekking hebben op dezelfde periode. Dat in het verzoek van 3 januari 2014 een langere periode is genoemd is een verschrijving, aldus [appellant].
Verder is van belang dat [appellant] het verzoek van 11 april 2012 op verzoek van de Raad bij brief van 27 april 2012 heeft toegelicht. Uit deze toelichting blijkt dat hij inzage wil in de notulen en besluiten van de Orde van Advocaten te Amsterdam, omdat naar zijn overtuiging de Orde van Advocaten te Amsterdam hem stelselmatig naar het leven heeft gestaan, zijn bedrijf kapot heeft gemaakt en hij bescheiden heeft ontvangen waaruit blijkt dat de Orde van Advocaten te Amsterdam hem op zeer gluiperige wijze het leven zuur maakte. Uit hetgeen [appellant] thans heeft aangevoerd blijkt niet dat het verzoek van 3 januari 2014 is gericht op het verkrijgen van andere informatie dan die waarom hij heeft verzocht op 11 april 2012.
Gelet op het vorenstaande is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat het besluit van 25 juli 2014 van dezelfde strekking is als het besluit van 1 mei 2012 en op het tegen het besluit van 25 juli 2014 ingestelde (hoger) beroep het onder 3 vermelde beoordelingskader van toepassing is.
5. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat er veranderde omstandigheden zijn. Hij is bekend geworden met de handelwijze van de Raad in disciplinaire zaken, in het bijzonder met de samenwerking van de Raad met de Raad van Discipline. Ter nadere motivering van eerder ingenomen stellingen daarover heeft hij in beroep een afschrift van een e-mailbericht aan zijn oud-collega advocaat X overgelegd. Dit document heeft de rechtbank ten onrechte niet bij haar beoordeling betrokken, aldus [appellant].
5.1. Het e-mailbericht is door [appellant] zelf opgesteld en bevat alleen zijn eigen weergave van een persoonlijk gesprek dat hij naar gesteld op 11 november 2014 heeft gehad met een oud-collega advocaat X. Nu het e-mailbericht door [appellant] zelf is opgesteld en slechts zijn eigen verklaring bevat, is dit geen nieuw feit of veranderde omstandigheid, zoals hiervoor bedoeld.
Hetzelfde geldt voor de als nader stuk door [appellant] overgelegde klachtbrief die hij heeft gericht aan de Nationale Ombudsman. De daaropvolgende onderscheiden brieven van de Nationale Ombudsman gericht aan [appellant] en de Orde van Advocaten over het doorzenden van de klacht aan de Orde van Advocaten, hebben een louter informatieve strekking en zijn evenmin nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in vorenbedoelde zin.
Het betoog faalt.
5.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Michiels w.g. Beerse
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 september 2015
382.