201503233/1/A4.
Datum uitspraak: 2 september 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 22 januari 2015 heeft het college zijn beslissing om op 12 januari 2015 wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: de Afvalstoffenverordening) aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen spoedeisende bestuursdwang toe te passen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 126,00) voor rekening van [appellant] komt.
Bij besluit van 12 maart 2015 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 augustus 2015, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door H. Rosema, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening kan het college aanwijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, is het de gebruiker van een perceel, voor wie een inzamelmiddel of inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via het betreffende inzamelmiddel of de betreffende inzamelvoorziening of het betreffende brengdepot.
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 12 januari 2015 naast een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC) in de Hulshorststraat ter hoogte van nummer 209 is aangetroffen. Het college stelt zich op het standpunt dat de huisvuilzak van [appellant] afkomstig is, nu daarin een poststuk met daarop zijn adresgegevens is aangetroffen, en dat hij degene is geweest die de huisvuilzak, door deze naast de ORAC te plaatsen, in strijd met artikel 9, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening ter inzameling heeft aangeboden.
3. [appellant] betoogt dat het college hem ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt. Hij bestrijdt dat hij degene is geweest die de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden, temeer nu hij zelf actief toeziet op het op juiste wijze aanbieden van huishoudelijk afval in de Hulshorststraat. [appellant] voert aan dat onduidelijk is wat voor poststuk is aangetroffen. Hij vermoedt dat het gaat om reclamefolders. Dergelijke folders worden volgens hem vaker verkeerd bezorgd.
3.1. Ingevolge artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder overtreder verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
In de regel zal mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden.
3.2. Nu in de huisvuilzak een poststuk is aangetroffen met daarop de naam- en adresgegevens van [appellant], is de huisvuilzak tot hem herleidbaar. Dit betekent dat het college mag aannemen dat hij de overtreder is, tenzij [appellant] aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden.
3.3. De Afdeling stelt vast dat op de bij de "Rapportage Afval onjuist aangeboden huisvuil - niet heterdaad" van 12 januari 2015 gevoegde foto van het in de huisvuilzak aangetroffen poststuk slechts een deel van het poststuk zichtbaar is. Daarop zijn uitsluitend de adresgegevens van [appellant] te zien. Aldus is niet duidelijk wat de aard van het aangetroffen poststuk is. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 13 mei 2015 in zaak nr. 201408589/1/A4, is het, in aanmerking genomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid aannemelijk moet maken dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden, van belang dat het college de betrokken persoon duidelijkheid verschaft over de aard van het poststuk waarop zijn naam- en/of adresgegevens zijn aangetroffen. Door te volstaan met het overleggen van een foto van slechts een deel van het aangetroffen poststuk, heeft het college dat niet gedaan, met als gevolg dat [appellant] in zijn verweermogelijkheden is geschaad. Het bestreden besluit is derhalve niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen.
Het betoog slaagt.
4. Het beroep is gegrond. Het besluit van 12 maart 2015 dient te worden vernietigd. Het college dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Voor zover het college voornemens is het besluit van 22 januari 2015 te handhaven, dient het voor het nemen van het nieuwe besluit [appellant] duidelijkheid te verschaffen over de aard van het aangetroffen poststuk.
5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 12 maart 2015, kenmerk B.4.15.0437.001;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 45,00 (zegge: vijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.
w.g. Sorgdrager w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 september 2015
190-732.