ECLI:NL:RVS:2015:2763

Raad van State

Datum uitspraak
2 september 2015
Publicatiedatum
2 september 2015
Zaaknummer
201407390/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep omgevingsvergunning renovatie woningen Anjeliersstraat Kerkrade

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin het beroep van de appellant tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade ongegrond werd verklaard. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunningen die op 4 maart 2013 waren verleend aan Hestia Groep voor de renovatie van woningen op de Anjeliersstraat in Kerkrade. De rechtbank oordeelde dat de vergunningen terecht waren verleend, maar de appellant was het daar niet mee eens en ging in hoger beroep.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 31 maart 2015. De appellant voerde aan dat er een discrepantie was tussen de aanvragen om omgevingsvergunning, de bouwtekeningen en de feitelijke situatie. Hij stelde dat de oppervlaktes van de woningen toenamen, terwijl in de aanvragen was aangegeven dat de bebouwde oppervlakte niet zou wijzigen. De Raad van State oordeelde echter dat de bouwtekeningen onderdeel uitmaakten van de ingediende aanvragen en dat er wel degelijk omgevingsvergunning was verleend voor de toename van de oppervlaktes.

Daarnaast betoogde de appellant dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat het college mocht aannemen dat de bebouwingsgrens niet werd overschreden. De Raad van State oordeelde dat het college aannemelijk had gemaakt dat de woningen niet tot de grens van het bebouwingsvlak waren gerealiseerd en dat de toename van de bebouwde oppervlakte met 40 cm binnen het bebouwingsvlak viel. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201407390/1/A1.
Datum uitspraak: 2 september 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Kerkrade,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 23 juli 2014 in zaak nr. 13/2980 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade.
Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 4 maart 2013 heeft het college aan Hestia Groep omgevingsvergunning verleend voor het renoveren van de woningen op het perceel Anjeliersstraat 21, 23, 25 en 27 (blok 3) te Kerkrade en omgevingsvergunning verleend voor het renoveren van de woningen op het perceel Anjeliersstraat 31, 33, 35 en 37 (blok 4) te Kerkrade.
Bij besluit van 20 augustus 2013 heeft het college het door [appellant] tegen de besluiten van 4 maart 2013 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 juli 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 maart 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. S.J.H.G.M. Schils, advocaat te Maastricht, en het college, vertegenwoordigd door mr. H.G.L. Mertens, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De bouwplannen voorzien in de renovatie van acht bestaande woningen op de percelen.
2. Op de percelen rusten ingevolge het bestemmingsplan "Kaalheiderveld" (hierna: het bestemmingsplan) de bestemmingen "Bebouwingsklasse B", "Tuin" en "Achtertuin".
Ingevolge artikel 6, eerste lid, zijn de op de kaart als bebouwingsklasse B aangegeven gronden bestemd voor woondoeleinden.
Ingevolge het tweede lid mogen op deze gronden behoudens het bepaalde in de artikel 11 en 12 uitsluitend woningen in 2 bouwlagen worden gebouwd alsmede de daarbij behorende andere bouwwerken, welke qua aard en afmetingen bij deze bestemming passen, met dien verstande dat: [..]
d. de afstand tussen voor- en achtergevel maximaal 12,00 m mag bedragen; [..]
f. de voorgevel geplaatst moet worden in of evenwijdig aan de naar de openbare weg gekeerde bebouwingsgrens;
g. de gevels van de bebouwing dienen te worden geplaatst in of evenwijdig aan de bebouwingsgrenzen, zulks onverminderd het bepaalde onder f.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, zijn de op de bestemmingskaart als tuin aangegeven gronden bestemd voor de aanleg van een tuin.
Ingevolge het tweede lid mag op deze gronden geen bebouwing, behoudens nadere bouwwerken, welke qua aard en afmetingen bij deze bestemming passen, worden opgericht.
Ingevolge artikel 10 zijn de op de bestemmingskaart als achtertuin aangeduide gronden bestemd voor de aanleg van tuin.
Ingevolge het tweede lid mag op deze gronden, behoudens het bepaalde in de artikelen 11 en 12 en behoudens andere bouwwerken, welke qua aard en afmetingen bij deze bestemming passen, generlei bebouwing worden opgericht.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder e wordt onder bebouwingsgrens verstaan de op de kaart als zodanig aangegeven lijn, die door de bebouwing nergens mag worden overschreden, voor zover in deze voorschriften of in de bouwverordening t.a.v. rooilijnen niet uitdrukkelijk anders wordt bepaald.
Ingevolge het bepaalde onder f wordt onder bebouwingsoppervlak verstaan een op de kaart met een bebouwingsgrens omsloten (en met letters of tekens gemerkt) grondoppervlak waarop de volgens deze gebruiksvoorschriften bepaalde bebouwing mag worden opgericht.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat er sprake is van een discrepantie tussen de aanvragen om omgevingsvergunning, de bouwtekeningen en de feitelijke situatie. Hij voert daartoe aan dat de oppervlaktes van de woningen toenemen, maar dat in de aanvragen is aangegeven dat de bebouwde oppervlakte niet wijzigt en deze aanvragen dienen te prevaleren, zodat geen omgevingsvergunningen zijn verleend voor de toename van de oppervlaktes. De bouwtekeningen zijn bovendien onduidelijk en daaruit blijkt ook niet van een toename van de bebouwde oppervlakte met circa 40 cm, aldus [appellant].
3.1. Vast staat dat de oppervlaktes van de woningen in de nieuwe feitelijke situatie zijn toegenomen ten opzichte van de bestaande situatie door een toename aan alle buitenzijden met 40 cm. Deze toename van de oppervlaktes is ook weergegeven op de bij de aanvragen behorende en van de omgevingsvergunningen deel uitmakende bouwtekeningen. Hoewel in de aanvraagformulieren is vermeld dat de bebouwde oppervlakte niet toeneemt, volgt uit de omstandigheid dat de bouwtekeningen onderdeel uitmaken van de ingediende aanvragen en de besluiten van 4 maart 2013 dat, anders dan [appellant] betoogt, ook omgevingsvergunning is verleend voor de toename van de oppervlaktes van de woningen.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college heeft mogen aannemen dat de bebouwingsgrens niet wordt overschreden en het bouwplan niet strijdig is met het bestemmingsplan. Volgens [appellant] zijn de consequenties van het oude en slecht leesbare bestemmingsplan ten onrechte voor zijn rekening gekomen. Daarbij komt volgens hem dat hij er vanuit mag gaan dat de woning destijds gebouwd is tot de grens van het bebouwingsvlak. Uit nametingen blijkt volgens [appellant] verder dat aannemelijk is dat de woningen voor de renovatie exact op en zelfs enkele centimeters over de grens van het bebouwingsvlak gerealiseerd zijn, zodat de bouwplannen in strijd zijn met artikel 6, tweede lid, aanhef en onder f en g, van de planvoorschriften.
4.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de vergunde bouwplannen zijn voorzien binnen het bebouwingsvlak en in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan. De Afdeling acht dit standpunt niet onjuist. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen.
Vast staat dat de woningen zijn gebouwd in 1976 na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Het college heeft er op gewezen dat ingevolge artikel 6, tweede lid, aanhef en onder f en g, van de planvoorschriften de voorgevel geplaatst moet worden in of evenwijdig aan de naar de openbare weg gekeerde bebouwingsgrens en de overige gevels van de bebouwing dienen te worden geplaatst in of evenwijdig aan de bebouwingsgrenzen, zodat daaruit niet volgt dat het er voor gehouden moet worden dat de woningen, zoals [appellant] betoogt, in de bebouwingsgrens moeten zijn gerealiseerd, maar deze ook gerealiseerd kunnen zijn binnen het bebouwingsoppervlak evenwijdig aan de bebouwingsgrenzen. Het college heeft voorts ter zitting toegelicht dat de bestaande woningen minder dan 12,00 m diep zijn, hetgeen door [appellant] niet is bestreden. Het college heeft, gelet op het voorgaande, aannemelijk gemaakt dat de woningen destijds in 1976 niet tot de grens van het bebouwingsvlak zijn gerealiseerd en de toename van de bebouwde oppervlakte met 40 cm binnen het bebouwingsvlak valt, zodat het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan. De stelling van [appellant] dat uit nametingen blijkt dat dat de woningen voor de renovatie exact op en zelfs enkele centimeters over de grens van het bebouwingsvlak gerealiseerd zijn is onvoldoende voor een ander oordeel, nu hij deze stelling niet met bewijsstukken heeft gestaafd.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.
w.g. Hoekstra w.g. Kos
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 september 2015
580.