201407161/1/A1.
Datum uitspraak: 2 september 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. het college van burgemeester en wethouders van Oldambt,
2. [appellant sub 2], wonend te Beerta, gemeente Oldambt,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 18 juli 2014 in zaak nr. 13/773 in het geding tussen:
[wederpartij A] en [wederpartij B], wonend te Beerta, gemeente Oldambt (hierna tezamen en in enkelvoud: [wederpartij])
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 22 september 2011 heeft het college aan [appellant sub 2] omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een schuur en een erfafscheiding op het perceel [locatie] te Beerta (hierna: het perceel).
Bij besluit van 5 juni 2013 heeft het college opnieuw op het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar beslist en heeft daarbij het bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 22 september 2011 herroepen en een nieuw besluit genomen inhoudende dat een omgevingsvergunning wordt verleend voor het bouwen van een schuur en een erfafscheiding op het perceel.
Bij uitspraak van 18 juli 2014 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 5 juni 2013 vernietigd en het besluit van 22 september 2011 herroepen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 2] heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft daartegen een zienswijze ingediend.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juni 2015, waar het college, vertegenwoordigd door H. van Houten en M. Beute, beiden werkzaam bij de gemeente, en [appellant sub 2], bijgestaan door [gemachtigde], zijn verschenen. Voorts is verschenen [wederpartij], bijgestaan door mr. C. Lubben.
Overwegingen
1. Het bouwplan is aangevraagd ter legalisatie van een reeds op het perceel aanwezige erfafscheiding en schuur, die zijn opgericht ter vervanging van een deel van de voorheen op het perceel aanwezige erfafscheiding en de daarachter gelegen ijzeren container. Blijkens de aanvraag en de daarbij behorende foto’s bestaat het bouwplan uit een schuur van hout met een naturel kleur met groen geschilderde deuren en dakgoten en een met golfplaten bekleed, iets schuin aflopend dak. Naar aanleiding van twee negatieve welstandsadviezen van Welstands- en Monumentenzorg Groningen Pakhuis Libau (hierna: Libau), waarin wordt geadviseerd uit te gaan van een bouwplan met een lage onopvallende opzet dat wordt afgeschermd met een groenvoorziening zoals een coniferenhaag, is een gewijzigde tekening, met bijbehorende foto’s, ingediend, waaruit blijkt dat aan de voorkant van de schuur een coniferenhaag wordt geplant. Mede naar aanleiding van een verzoek om handhavend op te treden tegen de op het perceel aanwezige schuur en erfafscheiding, waarbij onder meer is geklaagd over de op dat moment in groen geverfde schuur, is op 25 april 2012 wederom een gewijzigde tekening ingediend. Blijkens die tekening is de dakconstructie van het bouwplan aangepast.
In het besluit van 5 juni 2013 heeft het college zich onder verwijzing naar de door Libau uitgebrachte positieve welstandsadviezen van 16 september 2011 en van 16 mei 2012, inzake de gewijzigde tekening van 25 april 2012, alsmede een positief welstandsadvies van 16 mei 2013, op het standpunt gesteld dat geen strijd bestaat met de redelijke eisen van welstand, nu voor het bouwplan kan worden volstaan met een lichte kleur, bijvoorbeeld zandgeel, en de dakconstructie is aangepast. [appellant sub 2] heeft de berging vervolgens in zandgeel geverfd.
2. Bij brief van 5 december 2013 heeft het college zich, nadat het door de rechtbank in de gelegenheid is gesteld een second opinion te vragen aan een derde welstandsadviseur, evenwel onder verwijzing naar een welstandsadvies van Witpaard van 29 november 2013, op het standpunt gesteld dat de erfafscheiding en vooral de schuur in hun huidige vorm en kleurstelling in strijd zijn met de redelijke eisen van welstand. Uit die brief blijkt voorts dat indien wordt uitgegaan van fotomontage 3 uit dat welstandsadvies het bouwplan niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand, hetgeen volgens het college betekent dat de schuur en in mindere mate de erfafscheiding moeten worden aangepast. Daarbij gaat het college uit van een afwerking in hout in een donkergroene kleur. Voorts moeten de buitenmaatvoering en detaillering van de schuur aansluiten bij de tekening die op 16 mei 2012 is goedgekeurd door Libau en die onderdeel uitmaakt van de omgevingsvergunning. Er moet verder een schijnconstructie worden aangebracht, bestaande uit latwerk in de vorm van kozijnen met ramen van polycarbonaat in plaats van het aanbrengen van echte kozijnen met glas. [appellant sub 2] moet daaraan op uiterlijk 1 juni 2014 hebben voldaan, aldus het college in de brief van 5 december 2013.
3. De rechtbank is van oordeel dat ten onrechte omgevingsvergunning is verleend, nu het bouwplan gezien het welstandsadvies van 29 november 2013 in strijd is met de redelijke eisen van welstand. Voorts is de rechtbank van oordeel dat geen aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het besluit van 5 juni 2013 in stand te laten. De strijdigheid van het vergunde bouwplan met de redelijke eisen van welstand wordt met de brief van 5 december 2013 niet opgeheven, aldus de rechtbank. Zij neemt daarbij in aanmerking dat voormelde fotomontage 3 niet nader is uitgewerkt in (constructie)tekeningen, zodat onduidelijk is hoe het een en ander zich verhoudt tot de op 16 mei 2012 door Libau goedgekeurde tekening van 25 april 2012. Op die tekening is verder een raam te zien terwijl op de fotomontage vier ramen zijn te zien, zodat, nu deze ramen naar de openbare weg zijn gericht, naar het oordeel van de rechtbank een wijziging van ondergeschikte aard niet aan de orde is. Voorts lijkt de dakgoot een grotere overstek te hebben. Ook is volgens de rechtbank onduidelijk wat met de schijnconstructie wordt bedoeld en hoe dit zich verhoudt tot de weergave van de ramen in fotomontage 3. Gelet op de omvang en de onduidelijke aard van de aanpassingen kunnen de door het college voorgestelde aanpassingen niet worden aangemerkt als wijzigingen van ondergeschikte aard en dient een nieuwe aanvraag te worden ingediend om het door het college beoogde alternatieve bouwplan te realiseren, aldus de rechtbank. Nu het bouwplan nog steeds strijdig is met de redelijke eisen van welstand, concludeert de rechtbank gezien het voorgaande, naast vernietiging van het besluit van 5 juni 2013, ook tot herroeping van het besluit van 22 september 2011 en bepaalt zij dat de uitspraak in de plaats treedt van het door haar vernietigde besluit.
4. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte het besluit van 22 september 2011 heeft herroepen en stelt dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het door haar vernietigde besluit van 5 juni 2013 in stand had moeten laten. Volgens het college zijn de door hem op 5 december 2013 voorgestelde aanpassingen van het bouwplan van ondergeschikte aard, zodat niet van een nieuw bouwplan kan worden gesproken. Het voert daartoe aan dat de in fotomontage 3 van het welstandsadvies van 29 november 2013 opgenomen afmetingen niet significant afwijken van de oorspronkelijke aanvraag om vergunning, zodat volgens het college nadere constructietekeningen niet nodig zijn, mede nu het in de brief van 5 december 2013 heeft gesteld dat de berging qua buitenmaatvoering en detaillering moet aansluiten bij de op 16 mei 2012 goedgekeurde tekening die onderdeel uitmaakt van de verleende omgevingsvergunning. Voorts kunnen de ramen volgens het college vergunningsvrij worden aangebracht, zodat dat, evenals de voorgestelde wijziging van de kleurstelling, van ondergeschikte aard is. Tevens is het terugbrengen van de overstek van ondergeschikte betekenis, aldus het college. Het college stelt dat met deze aanpassingen wordt voldaan aan de redelijke eisen van welstand, zodat er geen grond bestaat de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren.
4.1. Gelet op de conclusie in het welstandsadvies van 29 november 2013 heeft de rechtbank terecht overwogen dat het vergunde bouwplan in strijd is met de redelijke eisen van welstand, hetgeen tussen partijen niet in geschil is.
De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat op basis van de brief van 5 december 2013 geen ondergeschikte wijziging kan worden aangenomen. Deze brief verwijst slechts naar een bij het welstandsadvies van 29 november 2013 gevoegde fotomontage, die dient als voorbeeld van een van de in dat advies vermelde mogelijkheden tot aanpassing van het bouwplan om strijd met redelijke eisen van welstand te voorkomen. Deze fotomontage geeft niet helder de maatvoering en de al dan niet constructieve wijzigingen van het bouwplan weer. Gelet hierop is een vergelijking met de tekening van 25 april 2012, behorend bij het welstandsadvies van 16 mei 2012 en de bij besluit van 5 juni 2013 verleende omgevingsvergunning, ter beantwoording van de vraag of de met de fotomontage voorgestelde wijzigingen van ondergeschikte aard zijn, niet goed te maken.
Nu met de brief van het college van 5 december 2013 de strijd met de redelijke eisen van welstand niet is weggenomen, heeft de rechtbank reeds hierom terecht het besluit van 5 juni 2013 vernietigd. Voor het in stand laten van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 5 juni 2013 heeft de rechtbank gezien het vorenstaande terecht geen aanleiding gezien.
Het betoog faalt in zoverre.
4.2. De Afdeling is evenwel van oordeel dat de rechtbank ten onrechte het besluit van 22 september 2011 heeft herroepen en heeft bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 5 juni 2013. Daargelaten dat het enkel herroepen van het besluit van 22 september 2011 met zich brengt dat alsnog op de aanvraag om omgevingsvergunning moet worden beslist, kan, naast het alsnog weigeren van de gevraagde omgevingsvergunning in een nieuw te nemen besluit op bezwaar, niet uitgesloten worden geacht dat het welstandsgebrek door het college kan worden geheeld door daaraan een gewijzigde motivering ten grondslag te leggen dan wel door het aangevraagde bouwplan te laten aanpassen. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat het college volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling ook de mogelijkheid heeft gemotiveerd af te wijken van een welstandsadvies.
Het betoog slaagt in zoverre.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover daarbij het besluit van 22 september 2011 is herroepen en is bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 5 juni 2013.
6. In hoger beroep heeft het college de door [appellant sub 2] bij hem ingediende revisietekening, gedateerd 15 oktober 2014, alsmede een welstandsadvies van Libau van 5 november 2014 overgelegd en zich op het standpunt gesteld dat met die tekening, die een ondergeschikte wijziging van het bouwplan betreft, er geen strijd meer bestaat met de redelijke eisen van welstand. Gelet hierop zal de Afdeling bezien of er aanleiding bestaat het geschil finaal te beslechten. In dat kader zal de Afdeling de door [wederpartij] in beroep en hoger beroep ingenomen standpunten over de welstand, die evenzeer van toepassing zijn op het gewijzigde bouwplan van 15 oktober 2014, betrekken.
7. De Afdeling ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of de tekening van 15 oktober 2014 een ondergeschikte wijziging van het bouwplan, zoals weergegeven op de tekening van 25 april 2012, behelst.
De tekening van 15 oktober 2014 heeft ten opzichte van de tekening van 25 april 2012 geen wijziging van de functie, locatie en maatvoering van het bouwplan tot gevolg. Ook het materiaalgebruik is onveranderd gebleven. De tekening van 15 oktober 2014 voorziet in een overstek en een wijziging van de kleur van de schuur van zandgeel naar donkergroen en het aanbrengen van drie kleine ramen pal onder het dak van de schuur, waarvan de kozijnen, evenals het boeideel van de schuur, dezelfde kleur wit dienen te hebben als die van de woning. Gelet op het voorgaande, waarbij in aanmerking wordt genomen dat de ruimtelijke uitstraling van het bouwplan door de met de tekening van 15 oktober 2014 voorgestelde wijzigingen niet dan wel nagenoeg niet wijzigt ten opzichte van het op de tekening van 25 april 2012 weergegeven bouwplan, is de Afdeling van oordeel dat de wijziging van het bouwplan met de tekening van 15 oktober 2014 van ondergeschikte aard is.
8. De Afdeling ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of met het bouwplan, zoals weergegeven op de tekening van 15 oktober 2014, de strijd met de redelijke eisen van welstand is weggenomen.
8.1. Het college heeft zich blijkens onder meer het hogerberoepschrift op het standpunt gesteld dat met het bouwplan, zoals gewijzigd op 15 oktober 2014 en waarover Libau op 5 november 2014 positief heeft geadviseerd, wordt tegemoetgekomen aan het in het welstandsadvies van 29 november 2013 neergelegde voorstel tot aanpassing van het bouwplan om aan de redelijke eisen van welstand te kunnen voldoen. In dat advies is vermeld dat het bouwplan, zoals dat ten grondslag lag aan het vernietigde besluit van 5 juni 2013, voldoet aan de in de welstandsnota Reiderland opgenomen gebiedsgerichte criteria inzake plaatsing, hoofdvorm en aanzicht. Omdat dat bouwplan, gezien materiaal, kleur en detaillering, niet voldoet aan het gebiedsgerichte criterium inzake opmaak, is in het welstandsadvies van 29 november 2013 geadviseerd het bouwplan op zodanige wijze aan te passen dat het past in de omgeving. De voorkeur gaat blijkens het welstandsadvies van 29 november 2013 uit naar een bouwplan uitgevoerd in metselwerk van de naar de straat gerichte gevels in een rood tot roodbruine tint, maar vermeldt dat een uitvoering in hout ook mogelijk is. In dat geval is het volgens het welstandsadvies van 29 november 2013 strikt noodzakelijk dat de schuur en schutting worden geschilderd in een passende, onopvallende, gedekte kleur en voorziet in een ambachtelijk ogende detaillering die voldoende is afgestemd op het traditionele en karakter van de woning en dat van de bebouwing in de omgeving. Het college heeft [appellant sub 2] verzocht het bouwplan aan te passen conform de bij dat welstandsadvies behorende fotomontage 3, met dien verstande dat een uitvoering in hout in een donkergroene kleur volgens het college in de gemeente Oldambt gebruikelijker is. Dit betekent volgens het college voorts dat het bouwplan qua detaillering en maatvoering dient aan te sluiten bij de tekening die op 16 mei 2012 door Libau reeds is goedgekeurd en verder dat kozijnen moeten worden aangebracht.
8.2. Het college heeft zich, mede gezien het advies van 29 november 2013 en het daarin opgenomen voorstel tot aanpassing van het bouwplan, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat met het bouwplan zoals gewijzigd op 15 oktober 2014 geen strijd bestaat met de redelijke eisen van welstand. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
Voor het bouwplan zoals gewijzigd op 15 oktober 2014 geldt de welstandsnota Reiderland. Volgens deze nota is het bouwplan gelegen in "Gebied 2, historisch lint". Uit het welstandsadvies van 29 november 2013 kan worden opgemaakt dat indien het bouwplan wordt aangepast aan fotomontage 3 dat aangepaste bouwplan in ieder geval voldoet aan de in die nota opgenomen gebiedsgerichte criteria inzake plaatsing, hoofdvorm en aanzicht, maar dat ook wordt voldaan aan het gebiedsgerichte criterium inzake opmaak. Nu met het bouwplan op 15 oktober 2014, mede gelet op een email van 6 oktober 2014 van de kant van het college aan [appellant sub 2] over door Witpaard gemaakte opmerkingen, de goot is aangepast aan de in het welstandsadvies van 29 november 2013 geuite kritiek en het bouwplan thans meer aansluit op de omgeving, heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat het bouwplan zoals gewijzigd op 15 oktober 2014 qua detaillering voldoet aan het gebiedsgerichte criterium inzake opmaak. Dat, anders dan de gebiedsgerichte criteria voorschrijven, gekozen is voor een houten schuur en erfafscheiding in de kleur donkergroen, maakt niet dat daarom de gevraagde omgevingsvergunning wegens strijd met de redelijke eisen van welstand diende te worden geweigerd. Het college heeft dienaangaande genoegzaam gemotiveerd dat een berging en erfafscheiding van hout in de kleur donkergroen past in de omgeving van het bouwplan, omdat de welstand, zoals volgt uit het welstandsadvies van 29 november 2013, is gericht op het respecteren van de in een bepaald gebied aangetroffen kenmerken en voorts het in de gemeente Oldambt niet gebruikelijk is een erfafscheiding en schuur in de kleur rood te verven, welke kleur uit de welstandsnota volgt indien zou worden gekozen voor een bakstenen schuur en erfafscheiding. Weliswaar wordt in de door [wederpartij] overgelegde adviezen, toegepast op het op 15 oktober 2014 gewijzigde bouwplan, een andere visie gegeven op het bouwplan dan de visie die is neergelegd in het advies van 29 november 2013 in samenhang bezien met de naar aanleiding daarvan gewijzigde tekening van 15 oktober 2014, het welstandsadvies van Libau van 5 november 2014 en de door het college daarop gegeven toelichting, maar dat brengt op zichzelf niet mee dat de door het college gebruikte adviezen niet deugdelijk zijn. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de in de welstandsnota neergelegde criteria naar hun aard niet in de weg staan aan uiteenlopende waarderingen van het bouwplan. Voorts heeft het college zich in navolging van dat welstandsadvies terecht op het standpunt gesteld dat het bestemmingsplan het bouwplan in deze vorm ter plaatse uitdrukkelijk toestaat.
9. Gezien hetgeen hiervoor onder 5, 7 en 8 tot en met 8.2 is overwogen, ziet de Afdeling aanleiding de rechtsgevolgen van het door de rechtbank vernietigde besluit van 5 juni 2013 in stand te laten, met uitzondering van de daarbij behorende tekening van 25 april 2012. Daarbij wordt overwogen dat het in stand laten van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 5 juni 2013 onder meer inhoudt dat bij dat besluit het besluit van 22 september 2011 is herroepen. De Afdeling ziet voorts aanleiding, zelf in de zaak voorziend, de revisietekening van 15 oktober 2014, zoals door het college in hoger beroep bij brief van 4 maart 2015 met kenmerk 15.0005119 is overgelegd en waaraan het college gezien die brief zijn instemming verleent, aan het vernietigde besluit van 5 juni 2013 te verbinden en te bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het door de rechtbank vernietigde besluit van 5 juni 2013.
Het incidenteel hoger beroep
10. [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat voor de wijzigingen een nieuwe bouwaanvraag is vereist. De wijzigingen, in het bijzonder de ramen, zijn volgens hem in relatie tot de totale omvang van het bouwplan en de vrijwel ongewijzigde verschijningsvorm in planologisch opzicht niet van grote betekenis.
Voorts betoogt [appellant sub 2] dat de rechtbank, nu [wederpartij] geen deskundigenbericht heeft overgelegd ter staving van zijn stelling dat het welstandsadvies van 29 november 2013 niet aan de vergunningverlening ten grondslag mocht worden gelegd, ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zich op basis van dat advies niet op het standpunt heeft mogen stellen dat het bouwplan met wijziging van ondergeschikte aard aan de redelijke eisen van welstand voldoet.
10.1. In de brief van 5 november 2014 heeft [appellant sub 2] uitsluitend gronden aangevoerd die aansluiten op de gronden van het hoger beroep van het college. Deze gronden strekken er slechts toe om adhesie te betuigen aan de gronden van het college en geven er slechts blijk van dat [appellant sub 2] wil bereiken dat het hoger beroep van het college slaagt. Dat [appellant sub 2] in dit geval in een gunstiger positie komt te verkeren ten opzichte van de positie waarin hij na de uitspraak van de rechtbank verkeerde, is een gevolg dat ook zou ontstaan zonder het instellen van incidenteel hoger beroep. Het instellen van incidenteel hoger beroep beïnvloedt derhalve in zoverre niet de processuele positie van [appellant sub 2] in hoger beroep. De brief van 5 november 2014 van [appellant sub 2] kan derhalve niet worden aangemerkt als een incidenteel hoger beroepschrift in de zin van artikel 8:110, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Vergelijk rechtsoverwegingen 5.3 en 5.4 van de uitspraak van de Afdeling van 26 februari 2014 in zaak nr. 201307373/1/A3.
De brief van [appellant sub 2] van 5 november 2014 dient als principaal hogerberoepschrift te worden aangemerkt. Nu de termijn voor het instellen daarvan is aangevangen op 19 juli 2014 en op 29 augustus 2014 is geëindigd, is het niet tijdig ingediend. Geen feiten of omstandigheden zijn gesteld in verband waarmee redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest. De Afdeling zal het hoger beroep van [appellant sub 2] derhalve niet-ontvankelijk verklaren.
11. Het hoger beroep van [appellant sub 2] is niet-ontvankelijk.
12. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten van [wederpartij] te worden veroordeeld. Voor een proceskostenvergoeding voor [appellant sub 2] bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Oldambt gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 18 juli 2014 in zaak nr. 13/773, voor zover de rechtbank het besluit van 22 september 2011 heeft herroepen en heeft bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 5 juni 2013;
III. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
IV. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het door de rechtbank vernietigde besluit van 5 juni 2013 in stand worden gelaten, met uitzondering van de daarbij behorende tekening van 25 april 2012;
V. bepaalt dat de revisietekening van 15 oktober 2014, zoals deze door het college in hoger beroep bij brief van 4 maart 2015 met kenmerk 15.0005119 is overgelegd, aan het door de rechtbank vernietigde besluit van 5 juni 2013 wordt verbonden;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het door de rechtbank vernietigde besluit van 5 juni 2013;
VII. verklaart het hoger beroep van [appellant sub 2] niet-ontvankelijk;
VIII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Oldambt tot vergoeding van bij [wederpartij A] en [wederpartij B] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.470,00 (zegge: veertienhonderdzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.
w.g. Van der Spoel
voorzitter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 2 september 2015
374.