ECLI:NL:RVS:2015:2790

Raad van State

Datum uitspraak
27 augustus 2015
Publicatiedatum
2 september 2015
Zaaknummer
201300918/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen inreisverbod en asielaanvraag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen een inreisverbod dat door de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel is opgelegd. Het inreisverbod is uitgevaardigd op 3 juli 2012. De vreemdeling heeft hiertegen beroep aangetekend bij de rechtbank Den Haag, die op 27 december 2012 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

Tijdens de procedure heeft de staatssecretaris op 8 september 2012 een aanvraag van de vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in een eerdere uitspraak op 13 juli 2015 het hoger beroep van de vreemdeling tegen de afwijzing van deze asielaanvraag kennelijk gegrond verklaard, waardoor de staatssecretaris opnieuw op de asielaanvraag moet beslissen. Dit heeft geleid tot de opschorting van het inreisverbod.

De Raad van State overweegt dat de vreemdeling momenteel geen belang heeft bij de beoordeling van het hoger beroep, omdat het inreisverbod opgeschort is en de staatssecretaris opnieuw moet beslissen over de asielaanvraag. Het hoger beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De Raad van State heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, griffier, en is openbaar uitgesproken op 27 augustus 2015.

Uitspraak

201300918/1/V2.
Datum uitspraak: 27 augustus 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Assen, van 27 december 2012 in zaak nr. 12/21768 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 3 juli 2012 heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel een inreisverbod tegen de vreemdeling uitgevaardigd. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 27 december 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Bij besluit van 8 september 2012 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Bij uitspraak van 13 juli 2015 in zaak nr. 201209762/1/V2 heeft de Afdeling het hoger beroep van de vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank, waarbij zij het door de vreemdeling tegen het besluit van 8 september 2012 ingestelde beroep ongegrond heeft verklaard, kennelijk gegrond verklaard en die uitspraak en dat besluit vernietigd.
1.1. Uit het vorenstaande volgt dat de staatssecretaris opnieuw op de asielaanvraag van de vreemdeling moet beslissen. De werking van het inreisverbod van 3 juli 2012 is thans daarom opgeschort. Indien de staatssecretaris besluit de asielaanvraag van de vreemdeling in te willigen moet het inreisverbod van 3 juli 2012 geacht te zijn ingetrokken (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 20 juni 2013 in zaak nr. 201210774/1/V3). Onder deze omstandigheden heeft de vreemdeling thans geen belang bij de beoordeling van het hoger beroep. Zulk belang kan eerst ontstaan indien de staatssecretaris de asielaanvraag afwijst en het inreisverbod herleeft. De staatssecretaris dient zich in het nieuw te nemen besluit opnieuw uit te laten over dat inreisverbod en de vreemdeling kan het inreisverbod desgewenst dan laten toetsen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 31 juli 2015 in zaak nr. 201403715/1/V2).
2. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, griffier.
w.g. Van der Wiel w.g. Ahmady-Pikart
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2015
753.