ECLI:NL:RVS:2015:2795

Raad van State

Datum uitspraak
27 augustus 2015
Publicatiedatum
2 september 2015
Zaaknummer
201501636/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De aanvraag werd op 18 maart 2013 afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 8 augustus 2013 door de staatssecretaris ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag verklaarde op 22 augustus 2013 het bezwaar ook ongegrond. De rechtbank Den Haag verklaarde op 29 januari 2015 het beroep van de vreemdeling tegen de afwijzing van het bezwaar niet-ontvankelijk. De vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat, ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het beroep tegen het besluit van 8 augustus 2013 niet-ontvankelijk is. De staatssecretaris had het besluit van 8 augustus 2013 kunnen intrekken, maar deed dit niet. De rechtbank had moeten erkennen dat het beroep gegrond was en het besluit van 8 augustus 2013 had moeten vernietigen. De Afdeling verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep tegen het besluit van 8 augustus 2013 gegrond. De staatssecretaris wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de vreemdeling.

Uitspraak

201501636/1/V1.
Datum uitspraak: 27 augustus 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 29 januari 2015 in zaak nr. 13/23049 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 18 maart 2013 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 8 augustus 2013 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 22 augustus 2013 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, voor zover thans van belang, krachtens artikel 78 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) het door de vreemdeling tegen het besluit van 18 maart 2013 gemaakte bezwaar eveneens ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 januari 2015 heeft de rechtbank het door de vreemdeling tegen het besluit van 8 augustus 2013 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. G.E.M. Later, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het beroep tegen het besluit van 8 augustus 2013 niet-ontvankelijk is omdat de staatssecretaris dat besluit abusievelijk heeft genomen en de voorzieningenrechter van de rechtbank op het bezwaar heeft beslist vóórdat de vreemdeling op 4 september 2013 beroep tegen dat besluit had ingesteld. Hiertoe voert zij aan dat de rechtbank heeft miskend dat niets erop duidt dat de staatssecretaris het besluit van 8 augustus 2013 abusievelijk heeft genomen. Voorts heeft de rechtbank volgens haar miskend dat de voorzieningenrechter van de rechtbank niet bevoegd was op het bezwaar te beslissen, omdat ten tijde van diens uitspraak de staatssecretaris al op het bezwaar had beslist.
1.1. De staatssecretaris heeft het besluit van 8 augustus 2013 op dezelfde dag aan de gemachtigde van de vreemdeling toegezonden. Daarmee heeft de staatssecretaris dat besluit bekend gemaakt, waardoor dat in werking is getreden en de termijn voor het instellen van beroep is aangevangen. De rechtbank heeft niet onderkend dat aan de enkele stelling van de staatssecretaris in het verweerschrift van 11 december 2014 dat hij dat besluit abusievelijk heeft genomen in dit kader geen betekenis toekomt. De staatssecretaris had dat besluit kunnen intrekken, maar dat heeft hij niet gedaan.
1.2. Ingevolge artikel 84, aanhef en onder c, van de Vw 2000, staat geen hoger beroep open tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank na toepassing van artikel 78 van de Vw 2000. Evenwel volgt uit de jurisprudentie van de Afdeling (uitspraken van 11 november 2003 in zaak nr. 200305454/1 en 21 juli 2014 in zaak nr. 201401897/1/V4) dat de Afdeling bevoegd is kennis te nemen van een hoger beroep tegen een zodanige uitspraak indien de voorzieningenrechter van de rechtbank buiten de hem in die bepaling gegeven bevoegdheid is getreden.
De vreemdeling heeft geen hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank van 22 augustus 2013 ingesteld, zodat die uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan. Gelet op het gezag dat aan voormelde uitspraak toekomt, is de afwijzing van de aanvraag van de vreemdeling met die uitspraak in rechte komen vast te staan. Het betoog van de vreemdeling dat de voorzieningenrechter van de rechtbank niet bevoegd was artikel 78 van de Vw 2000 toe te passen, kan dan ook niet leiden tot het ermee beoogde resultaat.
Het bestaan van het beroepbare besluit van 8 augustus 2013 is niet verenigbaar met de rechtens als een gegeven geldende beslissing van de voorzieningenrechter van de rechtbank tot ongegrondverklaring van het door de vreemdeling gemaakte bezwaar. De rechtbank heeft niet onderkend dat zij om die reden het beroep gegrond had moeten verklaren en het besluit van 8 augustus 2013 had moeten vernietigen.
De grief slaagt.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, wordt het beroep tegen het besluit van 8 augustus 2013 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. De staatssecretaris moet, gelet op hetgeen in 1.2 is overwogen, geen nieuw besluit op het door de vreemdeling gemaakte bezwaar nemen.
3. De staatssecretaris moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 29 januari 2015 in zaak nr. 13/23049;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 8 augustus 2013, V-nr. […];
V. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.470,00 (zegge: veertienhonderdzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan de vreemdeling het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor de behandeling van het beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. Hartsuiker, griffier.
De voorzitter
is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen.
w.g. Hartsuiker
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2015
620.