ECLI:NL:RVS:2015:2799

Raad van State

Datum uitspraak
28 augustus 2015
Publicatiedatum
2 september 2015
Zaaknummer
201409341/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake verblijfsvergunning asiel

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 28 augustus 2015 uitspraak gedaan over de hoger beroepen van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en een vreemdeling. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris op 12 november 2013 was afgewezen. De rechtbank Den Haag had op 22 oktober 2014 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen. Zowel de staatssecretaris als de vreemdeling hebben hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

Tijdens de procedure is gebleken dat de vreemdeling op 2 april 2015 met behulp van de Internationale Organisatie voor Migratie naar Iran is vertrokken. Hij heeft bij vertrek een verklaring ondertekend waarin hij aangeeft dat hij zijn lopende verblijfsrechtelijke procedures intrekt. Hierdoor heeft de vreemdeling kennelijk geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van zijn hoger beroep, wat betekent dat hij geen rechtens te beschermen belang heeft.

De Raad van State oordeelt dat de staatssecretaris, gezien de situatie, niet meer verplicht is om een nieuw besluit te nemen. De door de staatssecretaris bestreden overwegingen van de rechtbank hebben in deze zaak geen betekenis meer, en de staatssecretaris heeft ook geen belang bij een beoordeling van zijn grieven. De hoger beroepen worden daarom als niet-ontvankelijk verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201409341/1/V2.
Datum uitspraak: 28 augustus 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1. de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
2. [de vreemdeling],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 22 oktober 2014 in zaak nr. 13/29447 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 12 november 2013 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 22 oktober 2014 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de staatssecretaris en de vreemdeling hoger beroep ingesteld. De hogerberoepschriften zijn aangehecht
De staatssecretaris en de vreemdeling hebben verweerschriften ingediend.
De staatsecretaris en de vreemdeling hebben nadere stukken ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ambtshalve overweegt de Afdeling het volgende.
1.1. Het nader stuk van de staatssecretaris van 24 april 2015 bevat onder meer de door de vreemdeling ondertekende vertrekverklaring waaruit blijkt dat hij op 2 april 2015 met behulp van de Internationale Organisatie voor Migratie vanuit Nederland is vertrokken naar zijn land van herkomst, Iran. Uit de vertrekverklaring blijkt tevens dat de vreemdeling bij vertrek op Schiphol een verklaring heeft ondertekend dat hij nog lopende verblijfsrechtelijke procedures intrekt.
1.2. Gelet hierop, stelt de vreemdeling kennelijk geen prijs meer op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming hier te lande. Aldus heeft de vreemdeling reeds hierom geen rechtens te beschermen belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn hoger beroep.
2. Nu de staatssecretaris, gelet op het vorenstaande, niet meer is gehouden een nieuw besluit te nemen, hebben de door de staatssecretaris in zijn hogerberoepschrift bestreden overwegingen van de rechtbank in deze zaak geen betekenis meer. De staatssecretaris heeft om die reden evenmin belang bij een beoordeling van zijn grieven.
3. De hoger beroepen zijn kennelijk niet-ontvankelijk.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de hoger beroepen niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.E.E. Wolff, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Wolff
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2015
238.