201500047/2/A1.
Datum uitspraak: 9 september 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Oudenhoorn, gemeente Bernisse, thans gemeente Nissewaard,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 28 november 2014 (hierna: de rechtbank) in zaak nrs. 14/7239 en 14/7240 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Bernisse, thans gemeente Nissewaard (hierna: het college).
Procesverloop
Bij besluit van 30 september 2014 heeft het college aan [vergunninghouder] opnieuw omgevingsvergunning verleend voor het bouwen met afwijking van het bestemmingsplan van een woonzorgvoorziening aan de [locatie] te Oudenhoorn.
Bij uitspraak van 28 november 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [vergunninghouder] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting gevoegd met het beroep in zaak nr. 201410393/1/A1 behandeld op 18 maart 2015, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. H.E. Jansen-van der Hoek, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], vergezeld van mr. H. Hoogesteger, gehoord.
Na de zitting zijn de zaken gesplitst.
Bij tussenuitspraak van 22 april 2015 in zaak nr. 201500047/1/A1 heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen acht weken na de verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 30 september 2014 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij brief van 8 juni 2015, aangevuld bij brief van 25 juni 2015, heeft het college het besluit van 30 september 2014 van een nadere motivering voorzien.
Bij brief van 15 juni 2015 heeft [vergunninghouder] zijn zienswijze gegeven.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Het bouwplan voorziet in de bouw van een woonzorgvoorziening op het perceel. Een gedeelte van het perceel valt onder het plangebied van het bestemmingsplan "Oudenhoorn" en het andere gedeelte onder het plangebied van het bestemmingsplan "Buitengebied". Het bouwplan is, naar niet in geschil is, in strijd met deze bestemmingsplannen. Het college heeft met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, 3˚, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht omgevingsvergunning verleend.
2. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak van 22 april 2015 overwogen dat, daargelaten onder welk bedrijfstype in de brochure "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) de woonzorgvoorziening valt, geldt dat realisering van een bouwplan, voor zover daarvoor van het bestemmingsplan moet worden afgeweken, niet mag leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat als gevolg van de toename van de geluidbelasting. De Afdeling heeft verder overwogen dat niet op voorhand duidelijk is dat stemgeluid als hier aan de orde als relevante geluidbron in de richtafstand bij de bedrijfstypen 'Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven' en 'Verpleeghuizen' in de VNG-brochure is meegenomen. Gelet hierop had het in dit geval op de weg van het college gelegen te onderzoeken of realisering van het bouwplan, gelet op het stemgeluid van de bewoners van de woonzorgvoorziening, tot een zodanige aantasting van het woon- en leefklimaat zou leiden dat de omgevingsvergunning in redelijkheid niet had kunnen worden verleend. Het college had echter geen onderzoek laten verrichten naar deze geluidbelasting en naar de mogelijkheid om geluidreducerende maatregelen te treffen of voorschriften aan de omgevingsvergunning te verbinden. De Afdeling heeft het college opgedragen de gebreken in het besluit van 30 september 2014 te herstellen door onderzoek te (laten) verrichten naar de geluidbelasting vanwege het stemgeluid en alsnog te motiveren dat ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, zo nodig onder het verbinden van voorschriften aan de omgevingsvergunning.
3. Bij brief van 8 juni 2015 heeft het college het besluit van 30 september 2015 van een nadere motivering voorzien. Onder verwijzing naar het nadere rapport 'Zorgboerderij [locatie], Menselijk stemgeluid' van DCMR Milieudienst Rijnmond van 27 mei 2015, heeft het college zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat. [appellant] heeft naar aanleiding van de bij brief van 8 juni 2015 gegeven nadere motivering geen zienswijze ingediend.
4. Voor zover [appellant] in hoger beroep nog heeft aangevoerd dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, nu het geen rekening heeft gehouden met de door het verkeer veroorzaakte geluidsoverlast wordt overwogen dat het college de verkeersaantrekkende werking bij de beoordeling van de aanvraag heeft betrokken. Geen grond bestaat voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat verkeersaantrekkende werking vergelijkbaar is met die bij een normale woonfunctie en de geluidsoverlast die de verkeersbewegingen met zich brengen niet zodanig is dat de omgevingsvergunning daarom niet kon worden verleend.
5. De Afdeling ziet, gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen dat geen zienswijze naar voren is gebracht tegen de inhoud van de brieven van 8 en 25 juni 2015 van het college, geen aanleiding voor het oordeel dat de door het college gegeven motivering waarop het besluit berust niet toereikend is.
6. Het hoger beroep is, gelet op hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen, gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de [appellant] tegen het besluit van 30 september 2014 gegrond verklaren. Dit besluit komt wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb voor vernietiging in aanmerking. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen onder 4, zal de Afdeling de rechtsgevolgen van het besluit van 30 september 2014 in stand laten.
7. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 november 2014 in zaak nrs. 14/7239 en 14/7240;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bernisse, thans gemeente Nissewaard, van 30 september 2014, kenmerk V12-0113;
V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Bernisse, thans gemeente Nissewaard tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Bernisse, thans gemeente Nissewaard aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 413,00 (zegge: vierhonderddertien euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.
w.g. Michiels w.g. Pieters
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 september 2015
473.