ECLI:NL:RVS:2015:2883

Raad van State

Datum uitspraak
16 september 2015
Publicatiedatum
16 september 2015
Zaaknummer
201410017/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep omgevingsvergunning voor bouwen garageboxen in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende een omgevingsvergunning had verleend voor het bouwen van zeven garageboxen op een perceel in Heeze. De rechtbank had het beroep van een partij tegen deze vergunning gegrond verklaard en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen. De appellant, die de vergunning had aangevraagd, ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State stelde vast dat de garageboxen in overeenstemming waren met het bestemmingsplan, omdat ze functioneel en bouwkundig ondergeschikt waren aan het hoofdgebouw op het perceel. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank, maar bevestigde de beslissing van het college om de omgevingsvergunning te handhaven. De rechtbank had ten onrechte het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De Raad van State oordeelde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand konden blijven en dat het college de proceskosten moest vergoeden aan de appellant.

Uitspraak

201410017/1/A1.
Datum uitspraak: 16 september 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 21 november 2014 in zaak nr. 14/3007 in het geding tussen:
[partij A] en [partij B] (hierna: [partij])
en
het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende.
Procesverloop
Bij besluit van 17 april 2014 heeft het college aan [appellant] omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van zeven garageboxen op het perceel [locatie] te Heeze, gemeente Heeze-Leende (hierna: het perceel).
Bij besluit van 19 augustus 2014 heeft het college het door [partij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 november 2014 heeft de rechtbank het door [partij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 19 augustus 2014 vernietigd en het college opgedragen, met inachtneming van deze uitspraak, een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 13 januari 2015 heeft het college het door [partij] gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 17 april 2014 herroepen en geweigerd omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen van zeven garageboxen op het perceel.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[partij] heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een reactie ingediend.
Het college heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juni 2015, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door H.J.M. Marcus, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [partij], bijgestaan door mr. M.M. Breukers, gehoord.
Overwegingen
1. Het bouwplan voorziet, blijkens de bij de aanvraag van 24 februari 2014 behorende bouwtekening, in het oprichten van een gebouw met daarin zeven garageboxen op het perceel van in totaal 6,46 m diep, 25 m breed en 3,3 m hoog. Op het perceel is al een gebouw aanwezig. Dit gebouw is het hoofdgebouw op het perceel.
2. Ingevolge het ter plaatse ten tijde van belang geldende bestemmingsplan "Kom Heeze" rust op het perceel de bestemming "Centrum" met de functieaanduiding "Detailhandel".
Ingevolge artikel 7.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Centrum" aangewezen gronden bestemd voor bestaande woningen, al dan niet met inbegrip van een beroep of bedrijf aan huis.
Ingevolge artikel 7.1, aanhef en onder d, zijn de voor "Centrum" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "Detailhandel" bestemd voor detailhandel.
Ingevolge artikel 7.2.4, onder a, mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij niet-woonfuncties worden gebouwd binnen een bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding "Bijgebouwen".
Ingevolge artikel 1.29 is een bijgebouw een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bouwplan in strijd met het bestemmingsplan is omdat niet aannemelijk is dat het beoogde gebruik van de garageboxen ondergeschikt zal zijn aan de detailhandelsfunctie van het hoofdgebouw. Hij voert daartoe aan dat de rechtbank bij haar oordeel is uitgegaan van onjuiste feiten. Voorts zullen de garageboxen worden gebruikt ten behoeve van het hoofdgebouw op het perceel. Volgens [appellant] was het college van het beoogde gebruik van de garageboxen op de hoogte.
3.1. De rechtbank is er in haar uitspraak ten onrechte vanuit gegaan dat [appellant] eigenaar is van de woning op de bovenverdieping van het hoofdgebouw op het perceel en hij daar ook woont. Voorts is de rechtbank er ten onrechte vanuit gegaan dat de gehele benedenverdieping van het gebouw wordt verhuurd. De Afdeling ziet in het door [appellant] aangevoerde evenwel geen aanleiding tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, reeds omdat de rechtbank deze feiten niet heeft betrokken bij haar oordeel tot het vernietigen van het besluit van 19 augustus 2014.
Het betoog faalt in zoverre.
3.2. Tussen partijen is in hoger beroep uitsluitend in geschil of het beoogd gebruik van de garageboxen ondergeschikt zal zijn aan de detailhandelsfunctie van het hoofdgebouw.
De rechtbank heeft terecht, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 17 april 2013 in zaak nr. 201205466/1/A1, overwogen dat bij toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan niet slechts dient te worden bezien of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming kan worden gebruikt, maar mede dient te worden beoordeeld of het bouwwerk ook met het oog op zodanig gebruik wordt opgericht. Dit houdt in dat een bouwwerk in strijd met de bestemming moet worden geoordeeld indien redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet.
3.3. In de aanvraag om omgevingsvergunning van 24 februari 2014 is aangegeven dat de voorziene garageboxen zullen worden gebruikt voor "Overige gebruiksfuncties". [appellant] heeft in zijn hogerberoepschrift aangegeven dat twee garageboxen zullen worden gebruikt ten behoeve van de bewoners van de bovenverdieping en de overige garageboxen ten behoeve van de werknemers van de bedrijven in de bedrijfsunits op de benedenverdieping. De garages zullen dienen voor het parkeren van voertuigen en opslag van goederen. Volgens [appellant] is het noodzakelijk dat de bewoners van de bovenverdieping en de werknemers van de bedrijfsunits niet parkeren op openbare parkeerplaatsen, nu deze zijn bestemd voor het winkelend publiek.
Het college had, nu het niet op de hoogte was van het beoogde gebruik van [appellant] van de garageboxen, in dit geval op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), gelezen in samenhang met artikel 2.3 aanhef en onder b, van de Regeling omgevingsrecht, waarin staat dat in of bij de aanvraag om een vergunning voor een bouwactiviteit de aanvrager gegevens dient te verstrekken waaruit het beoogde gebruik van het bouwwerk en de bijbehorende gronden blijkt, [appellant] in de gelegenheid moeten stellen het beoogde gebruik van de garageboxen te verstrekken. Het besluit van 19 augustus 2014 is derhalve genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Gelet hierop heeft de rechtbank aan de gegrondverklaring van het beroep ten onrechte ten grondslag gelegd dat het gebruik dat is voorzien niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan.
Het betoog slaagt voor het overige.
4. Het hoger beroep is in verband met hetgeen onder 3.3 is overwogen, gegrond. De rechtbank heeft evenwel terecht, zij het op onjuiste gronden, het besluit van 19 augustus 2014 vernietigd.
5. De Afdeling zal, gelet op artikel 8:41a van de Awb, nagaan of de rechtsgevolgen van het besluit van 19 augustus 2014 in stand kunnen blijven.
6. Vast staat dat op 6 augustus 2015 het bestemmingsplan "Kom Heeze 2015"in werking is getreden. Het bouwplan is in strijd met dat bestemmingsplan.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van onder meer 16 januari 2013 in zaak nr. 201204756/1/A1), dient bij het nemen van een besluit op bezwaar in beginsel het recht te worden toegepast, zoals dat op dat moment geldt. Bij wijze van uitzondering mag het college het ten tijde van het indienen van een aanvraag om bouwvergunning nog wèl, maar ten tijde van het besluit daarop, dan wel ten tijde van de heroverweging in bezwaar daarvan, een niet meer geldend bestemmingsplan toepassen, doch slechts indien ten tijde van het indienen van de aanvraag het desbetreffende bouwplan in overeenstemming was met het toen geldende bestemmingsplan en op dat moment geen voorbereidingsbesluit van kracht was, dan wel een ontwerp voor een nieuw bestemmingsplan ter inzage was gelegd, waarmee dat bouwplan in strijd was. Deze uitzondering doet zich hier voor. De Afdeling stelt gelet op de aanvraag en het verhandelde ter zitting vast dat twee garageboxen zijn aangevraagd om te gebruiken voor het parkeren van voertuigen ten behoeve van de bewoners van de woning op de bovenverdieping en vijf garageboxen voor de werknemers van de bedrijfsunits op de benedenverdieping van het gebouw op het perceel. [appellant] heeft ter zitting toegelicht dat de garageboxen voor de bewoners van de woning op de bovenverdieping en de werknemers van de bedrijfsunits nodig zijn, omdat in de omgeving van het gebouw onvoldoende parkeergelegenheid aanwezig is. Door het college is dit niet weersproken. Gelet hierop valt naar het oordeel van de Afdeling redelijkerwijs aan te nemen dat de garageboxen ook met het oog op het gebruik ten behoeve van garageboxen worden opgericht. Aangezien de garageboxen voor het merendeel zijn aangevraagd om te gebruiken ten behoeve van een niet-woonfunctie, dient, naar het oordeel van de Afdeling het bouwplan niet te worden getoetst aan artikel 7.2.3 van de planregels, dat ziet op onder meer bijgebouwen bij woningen, maar aan artikel 7.2.4 van de planregels, dat ziet op onder meer bijgebouwen bij niet-woonfuncties. De garageboxen zijn in overeenstemming met artikel 7.2.4, onder a, van de planregels voorzien op gronden met de aanduiding "Bijgebouwen". Artikel 7.2.4 van de planregels kent, anders dan in artikel 7.2.3 van de planregels, geen regels over de maximaal toegestane oppervlakte voor bijgebouwen bij niet-woonfuncties. Dit betekent dat aan de oppervlakte van de garageboxen geen beperkingen zijn verbonden, met dien verstande dat de garageboxen, gelet op artikel 1.29 van de planregels, in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt moeten zijn aan het hoofdgebouw. De voorziene garageboxen zijn in bouwkundig opzicht ondergeschikt aan het hoofdgebouw, nu de garageboxen een oppervlakte hebben van ongeveer 161,5 m² en het hoofdgebouw een oppervlakte heeft van ongeveer 300 m². De garageboxen zijn, gelet op hetgeen ter zitting door [appellant] is toegelicht over het gebruik van de garageboxen ten behoeve van de bewoners van de woning op de bovenverdieping en de werknemers van de bedrijfsunits op de benedenverdieping, in functioneel opzicht eveneens ondergeschikt aan het hoofdgebouw.
Gezien het vorenstaande zijn de garageboxen in overeenstemming met het ten tijde van de aanvraag geldende bestemmingsplan "Kom Heeze". Gelet hierop heeft het college naar het oordeel van de Afdeling bij besluit van 19 augustus 2014, zij het op onjuiste gronden, terecht besloten de omgevingsvergunning voor het bouwen van zeven garageboxen op het perceel te handhaven.
7. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen onder 6 zal de Afdeling met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb bepalen dat de rechtgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Het college heeft bij dat besluit terecht de omgevingsvergunning voor het bouwen van zeven garageboxen op het perceel gehandhaafd. De rechtbank heeft het college ten onrechte opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De uitspraak van de rechtbank dient in zoverre te worden vernietigd. De aangevallen uitspraak dient voor het overige, nu de beslissing van de rechtbank juist is, met verbetering van gronden waarop deze rust te worden bevestigd.
8. Het besluit van 13 januari 2015 wordt, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, geacht eveneens voorwerp te zijn van dit geding. Dit besluit is genomen ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank. Door de vernietiging van die uitspraak is de grondslag aan dat besluit komen te ontvallen. Dat besluit dient daarom te worden vernietigd.
9. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover de rechtbank het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende heeft opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, met inachtneming van die uitspraak;
III. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
IV. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende van 19 augustus 2014 besluit geheel in stand blijven;
V. vernietigt het besluit van 13 januari 2015 van het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende, kenmerk 258931;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 270,00 (zegge: tweehonderdzeventig euro);
VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 246,00 (zegge: tweehonderdzesenveertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 september 2015
414-789.