201410541/1/R3.
Datum uitspraak: 16 september 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Rucphen,
en
de raad van de gemeente Rucphen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 oktober 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Rucphen 2012, 2e herziening" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 augustus 2015.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan heeft onder meer betrekking op het perceel aan de [locatie], kadastraal bekend gemeente Rucphen, sectie [...], waar de woning van [appellant] staat, en op het naastgelegen perceel, kadastraal bekend gemeente Rucphen, sectie [...], waar een manege is gevestigd en ook een woning staat.
3. [appellant] kan zich niet met het plan verenigen, voor zover daaruit volgt dat zijn woning eerst na toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, als opgenomen in artikel 21, lid 21.5.1 van de planregels, en het voldoen aan de daarbij gestelde wijzigingsvoorwaarden, als opgenomen in lid 21.5.1, aanhef en onder f en g, kan worden aangeduid als "specifieke vorm van wonen-voormalige bedrijfswoning". Volgens [appellant] zijn de in lid 21.5.1, aanhef en onder f en g, opgenomen wijzigingsvoorwaarden overbodig, nu deze niet voortvloeien uit de Wet plattelandswoningen. Hij stelt dat de in dat artikellid bedoelde vormen van aantoonbare onevenredige aantasting zich nog nooit vanwege zijn woning hebben voorgedaan, nu zijn woning reeds jaren als burgerwoning wordt gebruikt en geen enkele binding heeft met de bedrijfsvoering van de manege op het naastgelegen perceel. Gelet hierop heeft de raad bij de planvaststelling ten onrechte niet onderkend dat voor de woning van [appellant] geldt dat reeds aan de wijzigingsvoorwaarden wordt voldaan en is de woning in het plan ten onrechte niet bij recht aangeduid als een voormalige bedrijfswoning, aldus [appellant].
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan, voor zover het betreft artikel 21, lid 21.5.1, van de planregels, is vastgesteld met inachtneming van hetgeen in de uitspraak van de Afdeling van 21 mei 2014, in zaak nr. 201207015/1/R3, is overwogen.
3.2. Het plan is een partiële herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied Rucphen 2012", door de raad vastgesteld op 29 maart 2012. [appellant] heeft bij het door hem ingestelde beroep tegen dat bestemmingsplan aangevoerd dat in artikel 3, lid 3.6.16, van de planregels bij dat plan voor de gronden met de bestemming "Agrarisch" wel een regeling was opgenomen voor het gebruik van voormalige bedrijfswoningen als burgerwoning, maar dat in artikel 21 voor de gronden met de bestemming "Sport" een dergelijke regeling ten onrechte ontbrak.
Bij eerder vermelde uitspraak van 21 mei 2014 heeft de Afdeling vastgesteld dat in het bestemmingsplan "Buitengebied Rucphen 2012" voor de gronden met de bestemming "Agrarisch", "Agrarisch met waarden-Landschappelijk" en "Agrarisch met waarden-Natuur" een wijzigingsbevoegdheid was opgenomen voor het gebruik van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning, dat een dergelijke wijzigingsbevoegdheid voor de gronden met de bestemming "Sport" niet was opgenomen en dat hieraan geen onderbouwing ten grondslag was gelegd. De Afdeling heeft dat bestemmingsplan vernietigd, voor zover in artikel 21 van de planregels niet was voorzien in een wijzigingsbevoegdheid voor het gebruik van voormalige bedrijfswoningen als burgerwoningen. De Afdeling heeft de raad opgedragen om met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen voor dit planonderdeel.
3.3. Aan de percelen aan de [locatie], kadastraal bekend gemeente Rucphen, sectie […] en sectie […], is in het plan de bestemming "Sport" toegekend. Voor beide percelen is op de verbeelding één gezamenlijk bouwvlak opgenomen met de nadere functieaanduidingen "manege" en "bedrijfswoning". Tevens is op de verbeelding als maximaal aantal wooneenheden de maatvoeringsaanduiding "2" opgenomen. Op grond van deze planregeling is de woning van [appellant] bestemd als één van de twee bedrijfswoningen bij de manege.
Ingevolge artikel 21, lid 21.5.1, van de planregels is het college van burgemeester en wethouders bevoegd om de bestemming "Sport" met de op de verbeelding opgenomen aanduiding "bedrijfswoning" te wijzigen in de bestemming "Sport" met de aanduiding "specifieke vorm van wonen-voormalige bedrijfswoning", met dien verstande dat:
(…)
f. er geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem- en waterhuishoudkundige en milieuhygiënische waarden;
g. er geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden en (agrarische) bedrijven.
Deze wijzigingsvoorwaarden zijn ook opgenomen in artikel 3, lid 3.6.16, van de planregels bij het bestemmingsplan "Buitengebied Rucphen 2012" voor de gronden met de bestemming "Agrarisch", in artikel 4, lid 4.6.16 voor de gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden-Landschappelijk" en in artikel 5, lid 5.6.16. voor de gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden-Natuur".
3.4. De Afdeling stelt vast dat de raad voor de in artikel 21, lid 21.5.1, van de planregels opgenomen wijzigingsbevoegdheid voor het gebruik van voormalige bedrijfswoningen als burgerwoning binnen de bestemming "Sport" aansluiting heeft gezocht bij de in het bestemmingsplan "Buitengebied Rucphen 2012" bestaande regels en voorwaarden voor wijzigingsbevoegdheden voor het gebruik van voormalige bedrijfswoningen als burgerwoning. De Afdeling acht dit niet onredelijk. Voorts overweegt de Afdeling dat de door [appellant] bestreden wijzigingsvoorwaarden, als opgenomen in artikel 21, lid 21.5.1, aanhef en onder f en g, van de planregels niet ongebruikelijk zijn in bestemmingsplannen. Gelet hierop heeft de raad deze wijzigingsvoorwaarden in redelijkheid kunnen vaststellen. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat deze wijzigingsvoorwaarden overbodig zijn. De raad heeft deze voorwaarden voor de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in het kader van een goede ruimtelijke ordening in het plan mogen opnemen.
Over het betoog van [appellant] dat de raad bij de planvaststelling ten onrechte niet heeft onderkend dat reeds aan de wijzigingsvoorwaarden wordt voldaan en dat de woning in het plan ten onrechte niet bij recht is aangeduid als een voormalige bedrijfswoning, overweegt de Afdeling als volgt. De enkele stelling dat de woning ter plaatse reeds jaren aanwezig is, maakt niet dat geen toetsing aan de wijzigingsvoorwaarden behoeft plaats te vinden en dat de door [appellant] gewenste bestemming planologisch aanvaardbaar is. [appellant] heeft ook niet, bijvoorbeeld door het overleggen van rapporten, aannemelijk gemaakt dat, zoals hij stelt, geen sprake is van de in artikel 21, lid 21.5.1, aanhef en onder f en g, van de planregels bedoelde aantoonbare onevenredige aantasting vanwege zijn woning en dat aan de wijzigingsvoorwaarden wordt voldaan. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij de planvaststelling ten onrechte niet heeft onderkend dat voor de woning van [appellant] geldt dat reeds aan de wijzigingsvoorwaarden wordt voldaan en dat de woning in het plan ten onrechte niet bij recht is aangeduid als voormalige bedrijfswoning.
Gelet op het vorenoverwogene heeft de raad in redelijkheid in artikel 21, lid 21.5.1, van de planregels kunnen opnemen dat een bedrijfswoning op de gronden met de bestemming "Sport" eerst na toepassing van een wijzigingsbevoegdheid en het voldoen aan de daarbij gestelde wijzigingsvoorwaarden, als opgenomen in lid 21.5.1, aanhef en onder f en g, kan worden aangeduid als "specifieke vorm van wonen-voormalige bedrijfswoning".
Het betoog faalt.
4. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. R.J.J.M. Pans en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.S.D. Ramrattansing, griffier.
w.g. Uylenburg w.g. Ramrattansing
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 september 2015
408.