201407619/1/A2.
Datum uitspraak: 16 september 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 juli 2014 in zaak nr. 14/2306 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 9 oktober 2013 heeft de raad een aanvraag van [appellant] om hem een toevoeging voor rechtsbijstand te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 5 februari 2014 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 juli 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 augustus 2015, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.C.J. Smallenbroek, advocaat te Leiderdorp, en de raad, vertegenwoordigd door mr. E.J.W. Reijnders, werkzaam bij de raad, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) wordt de rechtsbijstand niet verleend indien de aan de te verlenen rechtsbijstand verbonden kosten niet in redelijke verhouding staan tot het belang van de zaak.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, kan de raad de toevoeging weigeren indien de aanvraag betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan de aanvrager aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging.
Ingevolge artikel 4, tweede lid, van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (hierna: het Brt) wordt rechtsbijstand op basis van een toevoeging anders dan ten behoeve van eenvoudig rechtskundig advies, als zijnde van onvoldoende belang, niet verleend indien het op geld waardeerbare belang blijft beneden een bedrag van € 500,-.
Ingevolge het zevende lid kan in afwijking van het tweede lid rechtsbijstand of een toevoeging worden verleend indien zwaarwegende belangen van de rechtzoekende dit rechtvaardigen, of indien zwaarwegende persoonlijke omstandigheden van de rechtzoekende dit rechtvaardigen in het belang van een effectieve toegang tot het recht.
2. De raad heeft de aanvraag afgewezen op de grond dat de advocatenkosten niet opwegen tegen het belang van [appellant] in deze zaak.
Aan de ongegrondverklaring van het bezwaar heeft de raad ten grondslag gelegd dat [appellant] bij de beslissing waartegen hij hoger beroep wil instellen is veroordeeld tot een boete van € 155,- en € 6,- administratiekosten. Dat aanvankelijk een hogere boete was opgelegd, maakt dat niet anders. Het financiële belang blijft derhalve onder de bij wet gestelde grens van € 500,-. Er zijn geen zwaarwegende belangen gebleken. Dat sprake zou zijn van identiteitsfraude is daarvoor onvoldoende, temeer nu dit ter zitting bij de kantonrechter aan de orde is geweest, aldus de raad.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hem twee sancties zijn opgelegd van ieder € 316,-. Beide sancties betreffen een registercontrole voor het kenteken […]. Het financieel belang is derhalve hoger dan € 500,-. Dat de zaken niet gevoegd zijn behandeld doet niet ter zake, nu de raad als uitgangspunt hanteert dat voor zaken met hetzelfde rechtsbelang een toevoeging wordt verstrekt.
3.1. De rechtbank is terecht ervan uitgegaan dat ‘de zaak’ als bedoeld in artikel 12 van de Wrb in dit geval het hoger beroep tegen de uitspraak van de kantonrechter van 8 juli 2013 is. Het financiële belang van deze zaak behelst de boete van € 155,- en de administratiekosten van € 6,- die de kantonrechter heeft opgelegd. Dat bedrag van € 161,- blijft beneden de grens van € 500,-. Dat aan [appellant] voor hetzelfde vergrijp een andere boete is opgelegd en het beroep daartegen niet gevoegd is behandeld, kan hieraan niet afdoen. De raad heeft zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat uit de Wrb volgt dat bij het verstrekken van een toevoeging eerst moet worden vastgesteld of het belang in redelijke verhouding staat tot de aan de met rechtsbijstand verbonden kosten en eerst daarna wordt bezien of voor het rechtsbelang reeds eerder toevoeging is verstrekt.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt voorts dat hij een bijzonder belang heeft om uitspraak te krijgen van het Hof. Hij heeft de geautomatiseerde sanctieoplegging ter zake van registraties van kentekens, zonder beoordeling van de hoogte en reikwijdte van de sanctie, aan de orde gesteld. Voorts is zijn situatie bijzonder, omdat hij slachtoffer is van fraude, nu de bromfiets ten onrechte op zijn naam is gesteld door zijn werkgever.
4.1. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de raad in redelijkheid de toepassing van artikel 4, zevende lid, van het Brt achterwege heeft kunnen laten. De geautomatiseerde sanctieoplegging is niet een belang dat [appellant] in het bijzonder aangaat, zodat niet valt in te zien dat het gaat om zwaarwegende belangen of zwaarwegende persoonlijke omstandigheden van de rechtzoekende. Dat [appellant] slachtoffer is van fraude, is niet een zodanig zwaarwegend belang dat de raad om die reden een toevoeging moest verstrekken. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de raad daarbij mocht betrekken dat deze omstandigheid ook bij de kantonrechter aan de orde is geweest.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 september 2015
362.