ECLI:NL:RVS:2015:3004

Raad van State

Datum uitspraak
23 september 2015
Publicatiedatum
23 september 2015
Zaaknummer
201504176/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C. Kranenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit omtrent bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Noord' door de gemeente Stichtse Vecht

In deze zaak hebben appellanten A en B beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de raad van de gemeente Stichtse Vecht over de vaststelling van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Noord'. De appellanten hebben de raad in gebreke gesteld en verzocht om een dwangsom te verbinden aan de uitspraak. De raad heeft een verweerschrift ingediend en de zaak is ter zitting behandeld op 8 september 2015. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft vastgesteld dat de raad niet binnen de wettelijk gestelde termijn van twaalf weken na de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan heeft beslist. De termijn eindigde op 19 maart 2015, en het beroep is gegrond verklaard. De Afdeling heeft de raad opgedragen om uiterlijk 4 november 2015 alsnog te besluiten over de vaststelling van het bestemmingsplan en heeft een dwangsom van € 100,00 per dag opgelegd voor elke dag dat de raad in gebreke blijft.

Uitspraak

201504176/1/R2.
Datum uitspraak: 23 september 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Loenen aan de Vecht, gemeente Stichtse Vecht,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Stichtse Vecht,
verweerder.
Procesverloop
[appellant A] en [appellant B] hebben beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied Noord" door de raad.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant A] en [appellant B] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 september 2015, waar [appellant A] en [appellant B], en de raad, vertegenwoordigd door B. van Hoeve, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant A] en [appellant B] hebben de raad bij brieven van 4 onderscheidenlijk 7 mei 2015 meegedeeld dat hij in gebreke is tijdig een besluit te nemen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied Noord". Vervolgens hebben zij op 23 mei 2015 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van het besluit omtrent het bestemmingsplan. Voorts verzoeken [appellant A] en [appellant B] om met toepassing van artikel 8:55d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) aan de uitspraak een gepaste dwangsom te verbinden voor iedere dag dat de raad in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
[appellant A] heeft de Afdeling voorts op grond van artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb verzocht om de raad te veroordelen tot vergoeding van schade als gevolg van het niet tijdig nemen van een besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan.
1.1. De raad stelt dat vaststelling van het plan binnen de daartoe gestelde termijn niet heeft plaatsgevonden vanwege het grote aantal ingekomen zienswijzen naar aanleiding van het ontwerp van het plan en vanwege de omvang van het plan.
Ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding stelt de raad onder meer dat aan de ontwikkeling van een hondenkennel waartegen [appellant A] zich in zijn zienswijze heeft gericht geen medewerking kan worden verleend zolang het bestemmingsplan "Landelijk Gebied Noord" niet in werking is getreden en dat derhalve geen schade kan zijn opgetreden.
1.2. Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), gelezen in samenhang met de artikelen 3:11 en 3:16 van de Awb, wordt het ontwerp van een bestemmingsplan voor de duur van zes weken ter inzage gelegd.
Ingevolge het eerste lid, onder e, beslist de gemeenteraad binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging omtrent vaststelling van het bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld: het niet tijdig nemen van een besluit.
Ingevolge artikel 6:12, eerste lid, is het beroep indien het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet aan een termijn gebonden.
Ingevolge het tweede lid kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft meegedeeld dat het in gebreke is.
Ingevolge artikel 8:55d, eerste lid, bepaalt de bestuursrechter dat, indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
Ingevolge het tweede lid - voor zover hier van belang - verbindt de bestuursrechter aan zijn uitspraak een nadere dwangsom voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
Ingevolge het derde lid kan de bestuursrechter in bijzondere gevallen of indien de naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.
Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder c, is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van het niet tijdig nemen van een besluit.
1.3. Het ontwerp van het bestemmingsplan heeft van 13 november 2014 tot en met 24 december 2014 ter inzage gelegen. [appellant A] en [appellant B] hebben tijdig een zienswijze naar voren gebracht tegen het ontwerpplan. De raad heeft tot op heden niet beslist omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan. De termijn als bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, onder e, van de Wro eindigde op 19 maart 2015 en is derhalve overschreden. Het beroep is gegrond. De raad dient op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb alsnog een besluit te nemen tot de vaststelling van het bestemmingsplan. De Afdeling zal daartoe een termijn stellen, waarbij rekening wordt gehouden met het volgende. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat het plan vanwege het grote aantal ingekomen zienswijzen en de omvang ervan voorafgaand aan de vaststelling tijdens twee bijeenkomsten van de betrokken raadscommissie zal worden besproken. Nu de tweede bespreking is voorzien op de avond voorafgaand aan de eerstvolgende vergadering van de raad, kan omtrent de vaststelling van het plan naar verwachting pas tijdens de daarop volgende raadsvergadering, die zal plaatsvinden op 3 november 2015, worden beslist. Onder deze omstandigheden en gelet op het belang van een zorgvuldige besluitvorming, zal de Afdeling op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb afwijken van de in het eerste lid genoemde termijn.
De Afdeling bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat de raad een dwangsom verbeurt voor iedere dag dat de raad in gebreke blijft de uitspraak na te leven en zal daaraan een maximum verbinden.
2. Ter zitting heeft [appellant A] de gestelde geleden schade nader toegelicht als volgt. Door het niet tijdig nemen van een besluit omtrent de vaststelling van het plan heeft [appellant A] nog geen kas en schuur in zijn tuin mogen realiseren. Hierdoor is hij inkomsten misgelopen en is de levensduur van zijn tuinapparatuur gereduceerd, aldus [appellant A]. Voorts is volgens [appellant A] sprake van gederfde huurinkomsten van een pand dat hij in eigendom heeft omdat zolang het betreffende plan nog niet is vastgesteld geen zekerheid bestaat over de komst van een hondenkennel in de omgeving van dat pand.
De Afdeling is van oordeel dat het verzoek om schadevergoeding dient te worden afgewezen en overweegt daartoe als volgt. Ook indien de raad het bestemmingsplan tijdig had vastgesteld, uiterlijk op 19 maart 2015, staat niet vast dat de gestelde schade niet zou zijn geleden. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 15 april 2015 in zaak nr. 201409405/1/R2, is de raad niet gehouden een bestemmingsplan vast te stellen conform het ontwerp. Het plan kon en kan ten opzichte van het ontwerp gewijzigd worden vastgesteld. De raad kon en kan ook besluiten geen bestemmingsplan vast te stellen. Gelet hierop ontbreekt de vereiste causale relatie tussen de gestelde schade in verband met de kas en de schuur en de mogelijke bestemming van de bedoelde gronden voor een hondenpension enerzijds en het niet tijdig vaststellen van het plan anderzijds, zodat het verzoek reeds hierom wordt afgewezen. Voor zover de door [appellant A] gestelde schade betrekking heeft op de voor deze procedure gemaakte reis- en verletkosten, overweegt de Afdeling dat dergelijke kosten in dit geval, waarin het beroep gegrond is en een proceskostenstaat is overgelegd, als proceskosten voor vergoeding door de raad in aanmerking komen.
3. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van de opgevoerde reiskosten overweegt de Afdeling dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat in dit geval niet uitsluitend de reiskosten van één persoon met gebruikmaking van het openbaar vervoer voor vergoeding in aanmerking komen, zodat de raad slechts die kosten hoeft te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied Noord" van de gemeente Stichtse Vecht;
III. draagt de raad van de gemeente Stichtse Vecht op om uiterlijk 4 november 2015 alsnog te besluiten omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied Noord" en dit besluit vervolgens op de wettelijk voorgeschreven wijze en binnen de daarvoor geldende termijn bekend te maken;
IV. bepaalt dat de raad van de gemeente Stichtse Vecht aan [appellant A] en [appellant B] tezamen een dwangsom verbeurt voor elke dag waarmee bij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, waarbij de hoogte van de dwangsom € 100,00 (zegge: honderd euro) bedraagt, met een maximum van € 15.000,00 (zegge: vijftienduizend euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
V. wijst het verzoek om schadevergoeding af;
VI. veroordeelt de raad van de gemeente Stichtse Vecht tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 276,32 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro en tweeëndertig cent), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
VII. gelast dat de raad van de gemeente Stichtse Vecht aan [appellant A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 167,00 (zegge: honderdzevenenzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.
w.g. Kranenburg w.g. Plambeck
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 september 2015
159-820.