ECLI:NL:RVS:2015:301

Raad van State

Datum uitspraak
27 januari 2015
Publicatiedatum
4 februari 2015
Zaaknummer
201409078/1/A1 en 201409078/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor bouw starterswoningen te Ammerstol

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening en op het hoger beroep van een appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, wonend te Ammerstol, had beroep ingesteld tegen de omgevingsvergunning die op 7 februari 2014 was verleend voor de bouw van acht starterswoningen aan 't Molenweer 5 tot en met 19 (oneven) te Ammerstol. De rechtbank had op 30 september 2014 het beroep van de appellant gegrond verklaard, de omgevingsvergunning vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De voorzieningenrechter heeft op 27 november 2014 de zaak behandeld, waarbij de appellant werd bijgestaan door zijn advocaat. De rechtbank had overwogen dat de conclusie in de ruimtelijke onderbouwing over de parkeerruimte onvoldoende was onderbouwd. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen beletsel was om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. De rechtbank had echter ook geconstateerd dat het college zich op basis van een notitie van adviesbureau Rho in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat er voldoende parkeercapaciteit aanwezig was voor het bouwplan.

De voorzieningenrechter heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 27 januari 2015.

Uitspraak

201409078/1/A1 en 201409078/2/A1.
Datum uitspraak: 27 januari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Ammerstol, gemeente Bergambacht,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 30 september 2014 in zaak nr. 14/2210 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Bergambacht, thans gemeente Krimpenerwaard.
Procesverloop
Bij besluit van 7 februari 2014 heeft het college omgevingsvergunning verleend voor de bouw van acht starterswoningen op de percelen aan 't Molenweer 5 tot en met 19 (oneven) te Ammerstol.
Bij uitspraak van 30 september 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 7 februari 2014 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[appellant] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 november 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.M. Stedelaar, en het college, vertegenwoordigd door R.A. Advocaat en H. Hommel, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting Woningbouwvereniging Beter Wonen, vertegenwoordigd door J.J. de Graaf, als partij gehoord.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. De rechtbank heeft overwogen dat de conclusie in de ruimtelijke onderbouwing dat voldoende parkeerruimte resteert op het parkeerterrein door het gebrek aan onderzoek en door de ontbrekende toelichting onvoldoende is onderbouwd. Het bestreden besluit is dan ook onvoldoende zorgvuldig voorbereid en berust niet op een deugdelijke motivering.
De rechtbank heeft evenwel aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van het besluit van 7 februari 2014 in stand te laten.
Zij heeft daartoe overwogen dat het college zich op grond van de conclusies uit de door adviesbureau Rho opgestelde notitie "Bergambacht ’t Molenweer Ammerstol - Parkeeronderzoek" van 11 juli 2014 (hierna: de notitie) in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat voldoende parkeercapaciteit aanwezig is voor het bouwplan.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zich op grond van de conclusies uit de notitie in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat voldoende parkeercapaciteit aanwezig is voor het bouwplan.
Hij voert daartoe aan dat er in de notitie geen rekening mee is gehouden dat de parkeerdruk in het onderzoeksgebied zal toenemen, omdat ten tijde van het onderzoek een tijdelijk parkeerterrein bij de Lekdijk werd gebruikt met een capaciteit van ongeveer 25 parkeerplaatsen dat eind 2014 is verwijderd en dat bij de herinrichting van de Lekdijk minder parkeerplaatsen zullen worden aangelegd dan waarvan in het onderzoek is uitgegaan.
Voorts voert hij aan dat de beschikbaarheid van parkeerplaatsen is onderzocht op dagen dat de bezettingsgraad van de parkeerplaatsen binnen het onderzoeksgebied niet hoog was. Er waren toen veel mensen op vakantie en, anders dan door het college gesteld, werd op dinsdagavond geen tennistoernooi gehouden.
Gelet op deze door hem aangevoerde omstandigheden wordt volgens [appellant] in de notitie ten onrechte de indruk gewekt dat bij het uitvoeren van het onderzoek is uitgegaan van een worst case scenario.
Ten slotte voert [appellant] aan dat in de notitie ten onrechte van 11 parkeerplaatsen wordt uitgegaan aan de Achterweg, terwijl in de notitie van adviesbureau Rho van 18 oktober 2013, die ten grondslag is gelegd aan de ruimtelijke onderbouwing, wordt gesteld dat er niet aan de Achterweg geparkeerd kan worden omdat deze te smal is.
3.1. Het college heeft op 20 mei en op 14 juni 2014, derhalve na het nemen van het besluit van 7 februari 2014, de capaciteit en de beschikbaarheid van de openbare parkeervoorzieningen binnen een straal van 100 m van het bouwplan laten onderzoeken door adviesbureau Rho.
Dit zijn de parkeerplaatsen op en bij ’t Molenweer, de aangrenzende delen van de Lekdijk, de Achterweg en een parkeerterrein bij de nabijgelegen tennisvelden. De conclusie is dat binnen dit onderzoeksgebied altijd voldoende restcapaciteit aanwezig is om de parkeerbehoefte van 14 parkeerplaatsen vanwege de bouw van de beoogde starterswoningen op te vangen. Deze conclusie is neergelegd in de notitie.
3.2. [appellant] betoogt tevergeefs dat er in de notitie geen rekening mee is gehouden dat de parkeerdruk in het onderzoeksgebied zal toenemen, omdat ten tijde van het onderzoek een tijdelijk parkeerterrein bij de Lekdijk was gerealiseerd dat eind 2014 is verwijderd.
Niet in geschil is dat de locatie van deze herinrichting is gelegen buiten het gebied waarbinnen voormeld onderzoek van adviesbureau Rho heeft plaatsgevonden. Het college heeft aan de hand van ter zitting getoonde kaarten aannemelijk gemaakt dat dat tijdelijke parkeerterrein zich op zo’n afstand van het bouwplan bevond dat de verwijdering daarvan de conclusie van het onderzoek niet zal beïnvloeden. Bovendien heeft het college erop gewezen dat het parkeerterrein bij de tennisvelden in de eerste helft van 2015 zal worden uitgebreid met 10 parkeerplaatsen waardoor de beschikbaarheid van de hoeveelheid parkeerplaatsen in het onderzoeksgebied groter is dan de hoeveelheid waarvan in het onderzoek wordt uitgegaan.
[appellant] heeft met de verwijzing naar de resultaten van het door hemzelf uitgevoerde onderzoek niet aannemelijk gemaakt dat de parkeerdruk in het onderzoeksgebied zodanig zal toenemen dat binnen het onderzoeksgebied onvoldoende parkeerplaatsen beschikbaar zullen zijn om de parkeerbehoefte van het bouwplan op te vangen.
3.3. Verder betoogt [appellant] tevergeefs dat er in de notitie geen rekening mee is gehouden dat de parkeerdruk in het onderzoeksgebied zal toenemen, omdat de Lekdijk zal worden heringericht als gevolg waarvan er minder parkeerplaatsen zullen worden aangelegd dan waarvan in het onderzoek is uitgegaan. Volgens de notitie waren op zaterdag 14 juni 2014 ten tijde van het uitvoeren van het onderzoek de eigen en openbare parkeerplaatsen die zijn gelegen op de Lekdijk slechts beperkt toegankelijk. Als gevolg daarvan konden bewoners van de Lekdijk niet in de nabijheid van de woning of op hun eigen terrein parkeren. Volgens de notitie leidde dit tot een hogere parkeerdruk in het onderzoeksgebied dan in een normale situatie, maar had dit niet tot gevolg dat er onvoldoende parkeerplaatsen in het onderzoeksgebied aanwezig waren om de parkeerbehoefte van het bouwplan op te vangen. Het college heeft zich op grond hiervan in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de herinrichting van de Lekdijk niet zal afdoen aan de conclusie van de notitie.
3.4. Voorts betoogt [appellant] tevergeefs dat de beschikbaarheid van parkeerplaatsen is onderzocht op dagen dat de bezettingsgraad van de parkeerplaatsen niet hoog is.
Volgens het college heeft het onderzoek naar de hoeveelheid beschikbare parkeerplaatsen plaatsgevonden op dinsdag 20 mei 2014, een werkdag, en op zaterdag 14 juni 2014, een weekenddag, wanneer de meeste mensen thuis zijn. Gekozen is voor die zaterdag omdat er een tennistoernooi werd gehouden en de bezettingsgraad van de nabijgelegen parkeerplaatsen daardoor naar verwachting hoog zou zijn.
Verder is niet in geschil dat de dagen waarop het onderzoek is gehouden buiten een regionale schoolvakantie vallen. [appellant] heeft zijn stelling dat op zaterdag 14 juni 2014 veel mensen op vakantie waren, onvoldoende onderbouwd met de door hem overgelegde foto. Dit reeds omdat niet blijkt waar en wanneer deze foto genomen is.
Onder vorenstaande omstandigheden heeft het college deugdelijk gemotiveerd dat het onderzoek naar de beschikbaarheid van parkeerplaatsen is uitgevoerd op momenten waarop de parkeerdruk in het onderzoeksgebied representatief was voor de situatie na de realisering van het bouwplan.
Dat in de notitie wordt opgemerkt dat sprake was van een worst case scenario tijdens het onderzoek op zaterdag 14 juni 2014 is, wat er verder van de juistheid van deze opmerking zij, niet van belang voor deze motivering. Het betoog van [appellant] dat in de notitie ten onrechte de indruk is gewekt dat bij het onderzoek is uitgegaan van een worst case scenario kan reeds daarom niet leiden tot het daarmee door hem beoogde doel.
3.5. Ten slotte faalt het betoog van [appellant] dat in de notitie ten onrechte van 11 parkeerplaatsen wordt uitgegaan aan de Achterweg, terwijl in de door adviesbureau Rho opgestelde notitie "Bergambacht 8 starterswoningen ’t Molenweer te Ammerstol" van 18 oktober 2013, die ten grondslag is gelegd aan de ruimtelijke onderbouwing, wordt gesteld dat er niet aan de Achterweg geparkeerd kan worden omdat deze te smal is.
Het college heeft ter zitting onweersproken verklaard dat de Achterweg ongeveer 5,8 m breed is en dat aan één zijde van die weg geparkeerd kan en mag worden.
3.6. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college zich op grond van de conclusies uit de notitie in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er in de directe omgeving voldoende parkeercapaciteit aanwezig is voor het bouwplan.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Van Leeuwen
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2015
543.