201503278/1/A1.
Datum uitspraak: 30 september 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Wintelre, gemeente Eersel,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 10 maart 2015 in zaak nr. 14/4331 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Eersel.
Procesverloop
Bij besluit van 19 juni 2014 heeft het college geweigerd aan [appellant] een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van de aanleg van een parkeerterrein op het perceel [locatie] te Wintelre (hierna: het perceel).
Bij besluit van 31 oktober 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 maart 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 september 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.P.G.T. van Dijk, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.M.H.M. Bakermans, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] is woonachtig op het perceel en heeft een agrarisch bedrijf. Daarnaast heeft hij in 2012 een parkeerterrein op het perceel aangelegd, waarop particulieren die vliegen vanaf Eindhoven Airport tegen betaling kunnen parkeren. [appellant] heeft het college ter legalisering van het parkeerterrein verzocht om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het parkeerterrein te verlenen.
2. Op het perceel rust ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied" de bestemming "Agrarisch" met de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 4.1".
Ingevolge artikel 3.1.1 van de planregels zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden onder meer bestemd voor:
a. agrarisch gebruik;
b. nevenactiviteiten (voor zover in 3.1.2 of via ontheffing kan worden toegestaan).
In artikel 3.1.2, is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 3.1.1 en zijn toegestane nevenactiviteiten nader omschreven.
In artikel 3.6 zijn nevenactiviteiten genoemd, welke het college van burgemeester en wethouders door het verlenen van ontheffing kan toestaan.
3. Niet in geschil is dat het gebruik van het perceel als parkeerterrein voor het parkeren van auto’s van derden in strijd is met de op het perceel rustende bestemming "Agrarisch". Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het bestemmingsplan geen mogelijkheden biedt om ten behoeve van de aanleg van de parkeerplaats van het bestemmingsplan af te wijken. Volgens het college zijn de mogelijkheden om voor nevenactiviteiten ontheffing te verlenen in de planregels limitatief opgesomd en is het parkeren van auto’s van derden daarin niet opgenomen.
4. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college, door het ten onrechte inroepen van bepalingen over bouwvoorschriften, getracht heeft de zaak te compliceren en te rekken. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de verwijzing naar en de vermelding van het wettelijk toetsingskader voor de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen in het advies van de commissie van advies voor de bezwaarschriften gemeente Eersel weliswaar verwarrend kan zijn, maar dat de enkele onterechte vermelding ervan geen aanleiding voor vernietiging van het bestreden besluit is. Nu in het advies niet is ingegaan op dit toetsingskader, kon voor [appellant] duidelijk zijn dat het toetsingskader voor de activiteit bouwen niet van toepassing is.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vraag of met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º, van de Wabo een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan kan worden verleend, niet aan de orde is. Volgens [appellant] is het standpunt van het college over de mogelijkheid om met toepassing van dat artikel een omgevingsvergunning te verlenen neergelegd in een ontwerpbeschikking van 6 augustus 2013 en had de rechtbank dit standpunt behoren te toetsen.
5.1. Ter zitting van de Afdeling heeft [appellant] bevestigd dat zijn aanvraag om omgevingsvergunning uitsluitend ziet op het gebruik maken van de in het bestemmingsplan opgenomen ontheffingsmogelijkheid, waarmee het college met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1˚, van de Wabo kan afwijken van het bestemmingsplan. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de vraag of het college op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3˚, van de Wabo een omgevingsvergunning kon verlenen, niet aan de orde is. Aan bespreking van de in dit verband in hoger beroep aangevoerde gronden komt de Afdeling derhalve evenmin toe. Het ontwerpbesluit van 6 augustus 2013, waarin het college te kennen heeft gegeven niet bereid te zijn toepassing te geven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3˚, van de Wabo, leidt niet tot een ander oordeel. Nog daargelaten dat deze brief, anders dan [appellant] betoogt, niet kan worden beschouwd als een voor beroep vatbaar besluit, is deze brief opgesteld naar aanleiding van een andere aanvraag.
Het betoog faalt.
6. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bestemmingsplan geen mogelijkheid biedt om van het bestemmingsplan af te wijken. Hiertoe voert hij aan dat de artikelen 3.1.1, aanhef en onder b, en 3.6 van de planregels een niet-limitatief karakter hebben.
6.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het bestemmingsplan geen mogelijkheden biedt om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1˚, van de Wabo af te wijken van het bestemmingsplan ten behoeve van het parkeren van auto’s van derden. In artikel 3.6 van de planregels is een limitatieve opsomming gegeven van de nevenactiviteiten, ten aanzien waarvan afwijking van het bestemmingsplan mogelijk is. Het parkeren van auto’s van derden is in artikel 3.6 van de planregels niet als nevenactiviteit opgenomen. Artikel 3.6 van de planregels biedt als gevolg daarvan in dit geval geen bevoegdheidsgrondslag aan het college om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1˚, van de Wabo omgevingsvergunning te verlenen. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat het college geen ruimte toekomt om op basis van een belangenafweging toch mee te werken aan de gevraagde afwijking van het bestemmingsplan.
Het betoog faalt.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Deen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 september 2015
604.