201501200/1/A3.
Datum uitspraak: 30 september 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 3 februari 2015 in zaak nr. 14/1411 in het geding tussen:
[appellante]
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen.
Procesverloop
Bij besluit van 20 februari 2014 heeft de raad van bestuur een verzoek van [appellante] om informatie, gericht aan de afdeling Bureau Integriteit, gedeeltelijk toegewezen.
Bij besluit van 21 februari 2014 heeft de raad van bestuur een verzoek van [appellante] om informatie, gericht aan de afdeling Klachtenbureau, gedeeltelijk toegewezen.
Bij besluit van 3 juli 2014 heeft de raad van bestuur het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 februari 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De raad van bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 augustus 2015, waar [appellante] is verschenen.
Overwegingen
1. [appellante] heeft op 28 januari 2014 brieven naar de afdelingen Bureau Integriteit en Klachtenbureau van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen gestuurd. Zij heeft in deze brieven op grond van artikel 36 (bedoeld is kennelijk artikel 35) van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp) verzocht om verstrekking van stukken waarin correspondentie met derden, zowel binnen als buiten de organisatie in de periode 2008 tot heden, die haar persoon betreffen, is vervat.
Bij het besluit van 20 februari 2014 heeft de raad van bestuur medegedeeld dat in de administratie van de afdeling Bureau Integriteit gegevens zijn opgeslagen over contacten met de politie Amsterdam en de (toenmalige) Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst. Op grond van artikel 7, vierde lid, aanhef en onder b en e, van de Regeling inzage- en correctierecht UWV (hierna: de Regeling) heeft de raad van bestuur geweigerd deze stukken te verstrekken dan wel inzage daarin te verlenen. In andere gegevens heeft de raad van bestuur wel inzage verleend. Deze gegevens waren evenwel op grond van artikel 7, vierde lid, aanhef en onder e, van de Regeling geanonimiseerd.
Bij het besluit van 21 februari 2014 heeft de raad van bestuur het verzoek, gericht aan de afdeling Klachtenbureau, ingewilligd en inzage in de door haar verzochte gegevens verleend. Ook deze gegevens waren op grond van artikel 7, vierde lid, aanhef en onder e, van de Regeling geanonimiseerd. Beide besluiten zijn in het besluit op bezwaar van 3 juli 2014 gehandhaafd.
2. [appellante] betoogt dat de aangevallen uitspraak niet geldig is. Hiertoe voert zij aan dat de uitspraak mogelijk tot stand is gekomen zonder dat er door een rechter naar is gekeken. Ter zitting heeft zij aangevoerd dat de uitspraak hoogstwaarschijnlijk is opgesteld door E.C. van der Meer, de ambtenaar in dienst van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen die de raad van bestuur tijdens de zitting van de rechtbank heeft vertegenwoordigd. Verder voert [appellante] aan dat de griffier de uitspraak niet kan hebben ondertekend, aangezien die ten tijde van de datum van de uitspraak op vakantie was. De uitspraak is volgens [appellante] voorts niet in het openbaar uitgesproken, terwijl artikel 121 van de Grondwet en artikel 8:78 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dat wel vereisen. In dit verband wijst zij erop dat de uitspraak niet op www.rechtspraak.nl is gepubliceerd.
2.1. Ingevolge artikel 121 van de Grondwet vinden de terechtzittingen met uitzondering van de gevallen bij de wet bepaald in het openbaar plaats en houden de vonnissen de gronden in waarop zij rusten. De uitspraak geschiedt in het openbaar.
Ingevolge artikel 8:77, eerste lid, van de Awb vermeldt de schriftelijke uitspraak:
a. de namen van partijen en van hun vertegenwoordigers of gemachtigden, b. de gronden van de beslissing,
c. de beslissing,
d. de naam van de rechter of de namen van de rechters die de zaak heeft onderscheidenlijk hebben behandeld,
e. de dag waarop de beslissing is uitgesproken, en
f. door wie, binnen welke termijn en bij welke bestuursrechter welk rechtsmiddel kan worden aangewend.
Ingevolge het derde lid wordt de uitspraak ondertekend door de voorzitter en de griffier. Bij verhindering van de voorzitter of de griffier wordt dit in de uitspraak vermeld.
Ingevolge artikel 8:77, aanhef en onder c, vermeldt de schriftelijke uitspraak de beslissing.
Ingevolge artikel 8:78 spreekt de rechtbank de beslissing, bedoeld in artikel 8:77, eerste lid, onderdeel c, in het openbaar uit, in tegenwoordigheid van de griffier.
2.2. In de aangevallen uitspraak staat vermeld dat de uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, rechter, in aanwezigheid van M. Dittmer, griffier. Er zijn geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de uitspraak in werkelijkheid door een ander is gedaan. In de aangevallen uitspraak staat voorts vermeld dat de beslissing in het openbaar is uitgesproken op 3 februari 2015. Dat de uitspraak niet op www.rechtspraak.nl is gepubliceerd, geeft de Afdeling geen aanleiding om aan de juistheid van deze vermelding te twijfelen. Op www.rechtspraak.nl worden niet alle uitspraken gepubliceerd. De aangevallen uitspraak is ondertekend door de griffier en de rechter. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de handtekeningen die onder de aangevallen uitspraak staan van anderen dan de bij de zaak betrokken griffier en rechter zijn. De enkele stelling daartoe is onvoldoende.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat de raad van bestuur in de gegevens die zij heeft ingezien, de namen van de medewerkers terecht heeft weggelakt. In dit verband voert zij, onder verwijzing naar onder meer de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2013 in zaak nr. 201112236/1/A3, aan dat namen van ambtenaren altijd openbaar dienen te zijn.
3.1. Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Wbp heeft de betrokkene het recht zich vrijelijk en met redelijke tussenpozen tot de verantwoordelijke te wenden met het verzoek hem mede te delen of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt. De verantwoordelijke deelt de betrokkene schriftelijk binnen vier weken mee of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt.
3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in uitspraak van 4 maart 2015 in zaak nr. 201105491/1/A3) heeft het recht op inzage als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Wbp uitsluitend betrekking op de persoon betreffende gegevens die vallen onder het bereik van de Wbp. Persoonsgegevens van derden, zoals de namen van ambtenaren, vallen hier niet onder. Reeds hierom is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat de raad van bestuur terecht niet is overgegaan tot verstrekking van deze namen. In de uitspraken waar [appellante] naar heeft verwezen, ziet de Afdeling geen aanleiding voor een ander oordeel, aangezien het in die uitspraken niet ging om verzoeken op grond van de Wbp.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Binnema, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Binnema
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 september 2015
589.