ECLI:NL:RVS:2015:3054

Raad van State

Datum uitspraak
30 september 2015
Publicatiedatum
30 september 2015
Zaaknummer
201500683/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing inschrijving geboorteakte in basisregistratie personen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 12 december 2014 haar beroep ongegrond verklaarde. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had op 18 december 2013 het verzoek van [appellante] om een geboorteakte in te schrijven in de basisregistratie personen (brp) afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het college de rapporten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) mocht betrekken in de besluitvorming, ondanks dat deze rapporten uit een beëindigde asielprocedure stammen. Het college had twijfels over de authenticiteit van de door [appellante] overgelegde geboorteakte, die was opgesteld naar aanleiding van een verlate geboorteaangifte in Kameroen. Het college concludeerde dat de geboorteakte niet als authentiek kon worden aangemerkt, omdat er geen originele brondocumenten waren en de IND-rapporten wezenlijk bewijs vormden voor de identiteit en nationaliteit van [appellante].

Tijdens de zitting op 22 juli 2015 werd [appellante] bijgestaan door haar advocaat en een tolk. Het college verdedigde zijn standpunt dat de geboorteakte niet rechtsgeldig was, omdat de Kameroense autoriteiten alleen de eerste afgifte van een geboorteakte als authentiek beschouwen. [appellante] betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het college de IND-rapporten had mogen gebruiken en dat zij niet had aangetoond dat de verklaringen in deze rapporten onjuist waren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het college de rapporten van de IND in de besluitvorming mocht betrekken en dat [appellante] niet voldoende bewijs had geleverd om haar stellingen te onderbouwen.

Uitspraak

201500683/1/A3.
Datum uitspraak: 30 september 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Rotterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 december 2014 in zaak nr. 14/2881 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 18 december 2013 heeft het college het verzoek van [appellante] om een geboorteakte in te schrijven in de basisregistratie personen (hierna: brp), afgewezen.
Bij besluit van 18 maart 2014 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 december 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juli 2015, waar [appellante], bijgestaan door mr. S.R. Kwee, advocaat te Rotterdam, en A.M.R. Zeevaarder, tolk, en het college, vertegenwoordigd door M.K. Ulrich, werkzaam bij de gemeente Rotterdam, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellante] is in november 2000 naar Nederland gekomen. Zij heeft op 12 en 13 november 2000 in het kader van haar asielaanvraag in het eerste en nader gehoor bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst verklaringen afgelegd, die zijn neergelegd in twee rapporten (hierna: IND-rapporten). [appellante] heeft de asielprocedure beëindigd en een verblijfsvergunning in het kader van een generaal pardon aangevraagd. In 2007 is aan haar een verblijfsvergunning verleend, waarna zij op 19 november 2007 is geregistreerd in de brp als [appellante], geboren op [geboortedatum] te [plaats], Kameroen.
Wegens het ontbreken van originele brondocumenten heeft [appellante] op 23 november 2009 een verklaring onder belofte afgelegd.
Op onbekende datum heeft [appellante] het college verzocht om in het kader van een procedure tot naturalisatie tot Nederlander de ten aanzien van haar in de brp geregistreerde gegevens te ontlenen aan een door haar overgelegde gelegaliseerde geboorteakte van 21 februari 2012 in plaats van de verklaring onder belofte. Deze geboorteakte is opgesteld naar aanleiding van een ‘verlate geboorteaangifte’, die is goedgekeurd bij uitspraak van eveneens 21 februari 2012 door een rechtbank in Kameroen, en vermeldt dat [appellante] is geboren op [geboortedatum] te [plaats], Kameroen.
2. Het college heeft toegelicht dat bij de Nederlandse vertegenwoordiging in Benin twijfel is gerezen over de inhoud van de door [appellante] overgelegde geboorteakte. Naar aanleiding van deze twijfel heeft de Nederlandse vertegenwoordiging vragenlijsten ingevuld. Deze zijn door het college opgevraagd. De daaruit verkregen informatie is aanleiding geweest om onderzoek te verrichten naar de geboorteakte. De IND-rapporten zijn de enige documenten waarin de identiteit en nationaliteit van [appellante] is vermeld en derhalve zijn deze rapporten door het college bij het onderzoek betrokken, aldus het college.
Bij het besluit van 18 december 2013 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de geboorteakte niet als authentiek en deugdelijk kan worden aangemerkt en dat er derhalve geen gegevens aan de akte worden ontleend. Er wordt in Kameroen, waar [appellante] is geboren, bij een verlate geboorteaangifte alleen een geboorteakte afgegeven in het geval er nog geen geboorteakte is opgemaakt, aldus het college. Om in Kameroen onderwijs te kunnen volgen moet een kind beschikken over een geboorteakte. Nu [appellante] ten overstaan van de IND heeft verklaard dat zij middelbaar onderwijs heeft genoten en een schoolpasje had, impliceert dit volgens het college dat [appellante], in weerwil van hetgeen zij heeft verklaard, in het bezit is geweest van een geboorteakte. Nu de Kameroense autoriteiten uitsluitend de eerste afgifte van een geboorteakte als authentiek beschouwen, kan de naar aanleiding van de verlate geboorteaangifte opgemaakte geboorteakte niet rechtsgeldig zijn, aldus het college. Bovendien blijkt uit de IND-rapporten dat [appellante] heeft verklaard dat zij geen vader heeft. Mitsdien is het onmogelijk dat de vader van [appellante] in februari 2012 een verlate geboorteaangifte zou hebben gedaan, aldus het college.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college de rapporten van eerste en nader gehoor van de IND heeft mogen betrekken in de besluitvorming. Hiertoe voert zij aan dat die rapporten zijn opgesteld in haar (inmiddels beëindigde) asielprocedure en de rapporten alleen in die procedure mogen worden gebruikt. Weliswaar heeft zij zelf die rapporten integraal aan het college overgelegd, maar daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat zij daartoe door een ambtenaar van de gemeente Rotterdam is gedwongen. Voorts voert zij aan dat de rechtbank ter motivering van haar oordeel ten onrechte heeft verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 20 juni 2012 in zaak nr. 201106915/1/A3), aangezien die uitspraak op een andere rechtsvraag ziet.
3.1. Ter zitting heeft het college toegelicht dat het vaste praktijk is om eerst aan de betrokkene te vragen of hij/zij de IND-rapporten uit eigen beweging wil overleggen. Indien dit wordt geweigerd, dan worden de rapporten opgevraagd bij de IND. Het college kan rapporten bij de IND opvragen krachtens artikel 107 van de Vreemdelingenwet 2000.
Reeds hierom heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college de rapporten van eerste en nader gehoor van de IND heeft mogen betrekken in de besluitvorming. Voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft verwezen naar voornoemde uitspraak van de Afdeling van 20 juni 2012 bestaat geen aanleiding, omdat in die uitspraak eveneens tot uitdrukking wordt gebracht dat het college in zijn besluitvorming over de basisregistratie van personen het rapport van eerste gehoor heeft mogen betrekken.
Het betoog faalt.
4. Voorts betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat zij niet heeft aangetoond dat de door haar in de rapporten van de IND neergelegde verklaringen onjuist zijn. Hiertoe heeft zij ter zitting gesteld dat zij nooit naar school is gegaan, haar vader nog leeft en zij voor 2012 niet in het bezit is geweest van een geboorteakte. Voorts voert zij aan dat de ambassade van Kameroen paspoorten aan haar en haar kinderen heeft verstrekt, waarbij de paspoortgegevens zijn ontleend aan de in 2012 afgegeven geboorteakte. Het college dient derhalve ook de gegevens aan de geboorteakte te ontlenen, aldus [appellante].
4.1. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat haar in de IND-rapporten neergelegde verklaringen dat haar ouders zijn gestorven, zij middelbaar onderwijs heeft genoten en in het bezit is geweest van een schoolpasje en een geboortebewijs, onjuist zijn. Haar latere verklaring dat haar vader nog leeft en zij nooit naar school is geweest en voor 2012 niet in het bezit is geweest van een geboorteakte, is daarvoor onvoldoende, nu deze niet met objectieve stukken is gestaafd. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen. Dat, zoals zij betoogt, de ambassade van Kameroen wel gegevens heeft ontleend aan de geboorteakte, maakt niet dat het college gehouden was de geboorteakte op te nemen in de brp, aangezien het college bij de registratie van gegevens in de brp een eigen verantwoordelijkheid heeft.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Zegveld
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 september 2015
43-816.