ECLI:NL:RVS:2015:3057

Raad van State

Datum uitspraak
30 september 2015
Publicatiedatum
30 september 2015
Zaaknummer
201501205/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek om informatie op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 3 februari 2015. [appellante] had op 18 maart 2014 een verzoek ingediend bij de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) om informatie op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Na een gebrek aan reactie heeft [appellante] de raad van bestuur in gebreke gesteld. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellante] ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep.

De Raad van State heeft de zaak op 25 augustus 2015 behandeld. Tijdens de zitting heeft [appellante] aangevoerd dat het verzoek om informatie op 18 maart 2014 is gedaan, terwijl de rechtbank uitging van 14 maart 2014. De Raad van State heeft vastgesteld dat er geen verzoek is gedaan zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waardoor het uitblijven van een reactie niet als een besluit kan worden aangemerkt. Dit betekent dat de rechtbank niet bevoegd was om van het beroep kennis te nemen.

De Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de rechtbank onbevoegd verklaard. Tevens is bepaald dat het griffierecht van € 248,00 aan [appellante] wordt terugbetaald. De uitspraak is openbaar gedaan op 30 september 2015.

Uitspraak

201501205/1/A3.
Datum uitspraak: 30 september 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 3 februari 2015 in zaak nr. 14/1638 in het geding tussen:
[appellante]
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (hierna: UWV).
Procesverloop
[appellante] stelt dat zij de raad van bestuur op 18 maart 2014 heeft verzocht om informatie op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp).
Bij brief van 21 juli 2014 heeft [appellante] de raad van bestuur in gebreke gesteld.
Bij uitspraak van 3 februari 2015 heeft de rechtbank het beroep dat door [appellante] is ingesteld inzake het niet tijdig nemen van een besluit op dit verzoek ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De raad van bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 augustus 2015, waar [appellante] is verschenen.
Overwegingen
1. Ambtshalve overweegt de Afdeling als volgt.
2. [appellante] stelt dat zij de afdeling Betalen van het UWV op grond van de Wbp heeft verzocht om verstrekking van de bij deze afdeling aanwezige, haar betreffende, stukken. De rechtbank is er van uitgegaan dat [appellante] dit verzoek op 14 maart 2014 heeft gedaan. [appellante] heeft ter zitting bij de Afdeling aangevoerd dat dit onjuist is. Volgens haar dateert het verzoek van 18 maart 2014. In het dossier in deze zaak bevindt zich één document waarop deze datum voorkomt. Het betreft een in een e-mail vervatte ontvangstbevestiging van een digitaal door [appellante] verstuurd klachtenformulier, gericht aan het UWV. In deze ontvangstbevestiging staat een verkorte weergave van het klachtenformulier. Hieruit volgt dat [appellante] in het klachtenformulier algemene opmerkingen over informatie-uitwisseling tussen het UWV, het Openbaar Ministerie en zichzelf heeft gemaakt. Van een verzoek op grond van de Wbp blijkt niet. De Afdeling stelt dan ook vast dat [appellante], anders dan zij stelt, op 18 maart 2014 geen verzoek heeft gedaan om een besluit te nemen. Er is dan ook geen aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Dit betekent dat het uitblijven van een reactie niet op de voet van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb met een besluit gelijk kan worden gesteld. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, kon tegen het uitblijven van een reactie dan ook geen beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
3. Het hoger beroep van [appellante] is gegrond. De door haar aangevoerde beroepsgronden behoeven geen bespreking meer. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de rechtbank onbevoegd verklaren om van het bij haar ingestelde beroep kennis te nemen.
4. Redelijke toepassing van artikel 8:114, tweede lid, van de Awb brengt met zich dat de griffier van de Raad van State aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht voor het hoger beroep terugbetaalt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 3 februari 2015 in zaak nr. 14/1638;
III. verklaart de rechtbank onbevoegd om van het bij haar ingestelde beroep kennis te nemen;
IV. verstaat dat de griffier van de Raad van State aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 248,00 (zegge: tweehonderdachtenveertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Binnema, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Binnema
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 september 2015
589.