ECLI:NL:RVS:2015:313

Raad van State

Datum uitspraak
28 januari 2015
Publicatiedatum
4 februari 2015
Zaaknummer
201408996/2/R6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan 'Afronding Bunderse Hoek' te Veghel

Op 28 januari 2015 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in een geschil tussen verzoekers, waaronder [verzoeker A] en [verzoeker B], en de raad van de gemeente Veghel. Het geschil betreft het bestemmingsplan 'Afronding Bunderse Hoek', dat op 4 september 2014 door de raad is vastgesteld en dat de bouw van 97 woningen aan de rand van Veghel mogelijk maakt. Verzoekers zijn van mening dat het plan hen onevenredig benadeelt en hebben daarom verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 7 januari 2015 ter zitting behandeld. Tijdens de zitting zijn de verzoekers vertegenwoordigd door hun advocaat, mr. I.C.M. Janssen, en de raad door A. Munster en drs. M. Wijers. Ook zijn belanghebbenden, waaronder [belanghebbende A] Ontwikkeling B.V., [belanghebbende B] Projecten B.V. en [belanghebbende C] Ontwikkeling B.V., gehoord.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig van aard is en niet bindend in de bodemprocedure. Na beoordeling van de ingediende bezwaren, waaronder de akoestische en verkeerssituatie, concludeert de voorzieningenrechter dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten om het bestemmingsplan vast te stellen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat het besluit in de bodemprocedure niet stand zal houden. De proceskosten worden niet toegewezen.

Uitspraak

201408996/2/R6.
Datum uitspraak: 28 januari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker A] en [verzoeker B] en anderen, allen wonend te Veghel,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Veghel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 september 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Afronding Bunderse Hoek" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker A] en anderen beroep ingesteld.
[verzoeker A] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 januari 2015, waar [verzoeker A] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. I.C.M. Janssen, advocaat te Veghel, en de raad, vertegenwoordigd door A. Munster en drs. M. Wijers, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting gehoord [belanghebbende A] Ontwikkeling B.V., [belanghebbende B] Projecten B.V. en [belanghebbende C] Ontwikkeling B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde] en mr. A.A.M. van der Aa.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Het plan
2. Het plan voorziet in de bouw van 97 woningen aan de rand van het dorp Veghel ter plaatse van een nog onbebouwd gebied.
Het verzoek
3. [verzoeker A] en anderen kunnen zich niet verenigen met de 97 woningen die in het plan worden mogelijk gemaakt nabij hun woningen. In dat kader verzoeken zij om het treffen van een voorlopige voorziening.
Formele bezwaren
4. Ter zitting hebben [verzoeker A] en anderen te kennen gegeven dat hun bezwaren over de publicatie van het bestemmingsplan in deze procedure geen bespreking behoeven.
5. [verzoeker A] en anderen voeren aan dat het memo van 23 juli 2008 van Geofox Lexmond over het aspect waterhuishouding in strijd met artikel 3:11 van de Algemene wet bestuursrecht niet ter inzage is gelegd terwijl dit rapport nodig was ter beoordeling van het waterhuishoudkundig plan. Voorts is in antwoord op de zienswijze van [verzoeker A] en anderen ten onrechte gesteld dat het voorgestelde hemelwatersysteem als bijlage 1 bij het waterhuishoudkundig plan is opgenomen.
5.1. De voorzieningenrechter stelt vast dat het memo van 23 juli 2008 bij het verweerschrift is gevoegd en dat bijlage 1 bij het waterhuishoudkundig plan met het vastgestelde plan elektronisch beschikbaar is gesteld. Gelet daarop is aannemelijk dat een eventueel gebrek in de ter inzagelegging van deze stukken, wat daarvan ook zij, de belanghebbenden niet heeft benadeeld.
Artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening
6. [verzoeker A] en anderen voeren aan dat het plan in strijd is met artikel 3.1.6, tweede lid van Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). Zij voeren aan dat in de plantoelichting ten onrechte niet inzichtelijk is gemaakt dat de in het plan opgenomen ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Volgens [verzoeker A] en anderen is de beschrijving in de plantoelichting van de actuele regionale behoefte te summier. Daarnaast betogen [verzoeker A] en anderen dat de woningbouw is voorzien buiten bestaand stedelijk gebied. De raad heeft volgens hen daarom ten onrechte niet onderzocht of de beoogde ontwikkeling van 97 woningen gerealiseerd had kunnen worden op gronden die beschikbaar waren voor herstructurering, transformatie of anderszins.
6.1. Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid van het Bro, voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, aan de volgende voorwaarden:
a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
6.2. De raad heeft toegelicht dat het plangebied dient te worden aangemerkt als bestaand stedelijk gebied omdat de kern van Veghel tot de randweg de Udenseweg loopt en omdat de beoogde bebouwing is aan te merken als een logische afronding van de bebouwingskern. In hoofdstuk 5 van de plantoelichting wordt de woonvisie 2012-2015 van de gemeente Veghel vermeld. Daar staat dat vanuit de provinciale prognose is berekend dat de gemeente Veghel, om invulling te geven aan de verwachte behoefte de woningvoorraad tot 2020 met netto 182 woningen per jaar dient uit te breiden. Dit aantal is door [verzoeker A] en anderen niet betwist. Voorts staat er dat het woongebied gekarakteriseerd kan worden als (buiten) stedelijk woonmilieu. Verder is weergegeven dat het plangebied binnen bestaand stedelijk gebied ligt, zoals bedoeld in de Verordening ruimte 2012 van de provincie Noord-Brabant, onder meer aan de hand van een bij de Verordening ruimte behorende kaart. De ten tijde van de planvaststelling geldende Verordening ruimte 2014 (geconsolideerde versie 18-03-2014) van de provincie Noord-Brabant (hierna: de Verordening ruimte) is op dit punt ongewijzigd. Daarnaast is weergegeven dat het plangebied in de structuurvisie Plus Uden / Veghel is aangemerkt als een inbreidingslocatie. In hoofdstuk 11 staat verder dat de provincie Noord-Brabant samen met de verschillende gemeenten in de regio Noordoost-Brabant in het Regionaal Ruimtelijk Overleg jaarlijks per gemeente de gemeentelijke opgaven voor de komende 10 jaar vaststelt. Voorts staat daar dat het onderliggende plan past in de gemeentelijke opgave die daarbij aan de gemeente Veghel is toebedeeld en daardoor regionaal is afgestemd.
Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter in hetgeen [verzoeker A] en anderen hebben aangevoerd op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid van het Bro.
Artikel 4.3 van de Verordening ruimte
7. [verzoeker A] en anderen stellen dat in de plantoelichting ten onrechte geen verantwoording is afgelegd over de wijze waarop de afspraken als bedoeld in artikel 37.4 van de Verordening ruimte worden nagekomen. Zij voeren aan dat in de plantoelichting ten onrechte niet is verantwoord hoe de beoogde nieuwbouw in het plan zich verhoudt tot die afspraken en tot de beschikbare plancapaciteit voor woningbouw in de regio. De uiteenzetting in de plantoelichting vinden [verzoeker A] en anderen niet voldoende omdat de bestemmingsplannen volgens hen te globaal zijn.
7.1. Ingevolge artikel 4.3, eerste lid van de Verordening ruimte bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwbouw van woningen een verantwoording over de wijze waarop:
a. de afspraken die daaromtrent in het regionaal ruimtelijk overleg bedoeld in artikel 12.4, onder b, zijn gemaakt, worden nagekomen;
b. de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de afspraken genoemd onder a en tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw.
Ingevolge artikel 37.4, aanhef en onder a en b, voor zover van belang, bevordert het regionaal ruimtelijk overleg in het belang van de regionale ruimtelijke samenhang dat de deelnemers:
a. de inhoudelijke voorbereiding van een gemeentelijke of provinciale structuurvisie of van een beheerplan als bedoeld in artikel 4.6 van de Waterwet op elkaars beleid afstemmen, met inbegrip van de wijze waarop deelnemers de voorgenomen ruimtelijke inrichting willen verwezenlijken;
b. regionale afstemming plegen en afspraken maken over de planologische voorbereiding van de nieuwbouw van woningen.
7.2. In hoofdstuk 11 van de plantoelichting wordt ingegaan op de gemeentelijke opgaven die in het Regionaal Ruimtelijk Overleg zijn vastgesteld. Geconcludeerd wordt dat het onderliggende plan past in de gemeentelijke opgave die daarbij aan de gemeente Veghel is toebedeeld en daardoor regionaal is afgestemd. In hoofdstuk 5 staat voorts dat gelet op de uitgangspunten uit de structuurvisie Plus in Veghel door herstructurering en inbreiding circa 250 woningen kunnen worden gebouwd. Daar staat voorts dat vanuit de provinciale prognose is berekend dat de gemeente Veghel, om invulling te geven aan de te verwachte behoefte de woningvoorraad tot 2020 met netto 182 woningen per jaar dient uit te breiden. De raad heeft toegelicht dat de harde plancapaciteit met dit plan daarom niet wordt overschreden. Verder is weergegeven dat het indicatief woningbouwprogramma per 1 januari een totaal aan inbreidingscapaciteit van 350 woningen tot 2015 toont.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat hiermee voldoende is verantwoord hoe de afspraken als bedoeld in artikel 37.4, aanhef en onder a en b, van de Verordening ruimte worden nagekomen en hoe de in het plan opgenomen nieuwbouw zich verhoudt tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw.
Akoestisch onderzoek
8. [verzoeker A] en anderen voeren aan dat onvoldoende akoestisch onderzoek is verricht. Zij stellen dat het aanvullend onderzoek ten onrechte uitsluitend op een hoogte van 1,5 en 4,5 m en niet ook op een hoogte van 7,5 m is gericht. Bovendien is bij het akoestisch onderzoek uitgegaan van dicht asfaltbeton voor de Udenseweg, terwijl deze weg in 2003 is aangelegd met open asfaltbeton en daaraan sindsdien geen onderhoud is gepleegd, aldus [verzoeker A] en anderen. Daarom is volgens hen een goed woon- en leefklimaat voor verzoekers niet gewaarborgd.
8.1. In het rapport akoestisch onderzoek Bunderse Hoek Veghel van 21 mei 2014 opgesteld door Croonenburo5, wordt geconcludeerd dat in de toekomstige situatie tot 2023 op de Buitenweide, de dwarsverbinding Buitenweide, de Egelsweide en de Vosseweide een geluidstoename vanwege het plan kan plaatsvinden tot maximaal 7 dB. De voorkeursgrenswaarde wordt echter nergens overschreden. Verder staat weergegeven dat uit de resultaten van de cumulatieberekeningen blijkt dat er op enkele gevels een toename plaatsvindt van maximaal 1 dB waarmee de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Deze toename wordt echter teniet gedaan door het scherm dat wordt opgericht indien het woongebied wordt gerealiseerd. Eerder nog zullen de geluidafschermende woningen worden gerealiseerd. Voorts is in de plantoelichting weergegeven dat onder andere de Marterweide, Vosseweide, Buitenweide, Bisamweide en Egelweide in een 30 km zone liggen. Wat betreft bronmaatregelen staat in het rapport dat een geluidsreducerend wegdek, zoals een dunne deklaag 1, met name werkt bij snelheden van 30 km/h en meer. In het rapport staat voorts dat op de Udenseweg voor een groot deel, vooruitlopend op het plan, reeds eerder een dunne deklaag is aangebracht en dat de overige wegvakken een DAB (dicht asfaltbeton) verharding hebben. Deze wegverhardingen zijn volgens het rapport, met de bijbehorende geluidreducerende werking, reeds in de berekeningen opgenomen.
Gesteld kan worden dat er zowel voor de toekomstige als voor de bestaande woningen sprake is van een zeer acceptabel geluidniveau en daarmee een goed woon- en leefklimaat, zo wordt gesteld in de plantoelichting.
8.2. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen [verzoeker A] en anderen hebben aangevoerd voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat aan het akoestisch onderzoek zodanige gebreken kleven, of dat het akoestisch rapport zodanige leemten in kennis bevat dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan niet in redelijkheid van het rapport uit heeft mogen gaan. Gelet op de uitkomsten uit het rapport ziet de voorzieningenrechter voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het akoestisch onderzoek voldoet. De raad heeft zich naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ter plaatse van de woningen van [verzoeker A] en anderen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd.
Verkeersintensiteit
9. [verzoeker A] en anderen voeren aan dat het plan leidt tot een onacceptabele toename van de verkeersintensiteit. In zoverre leidt het plan volgens hen tot een onevenredige aantasting van hun woon- en leefklimaat. Zij stellen dat in het rapport van Oranjewoud, dat gaat over de verkeersintensiteiten, geen woningaantallen zijn genoemd, waardoor de gegevens niet verifieerbaar zijn. Voorts stellen [verzoeker A] en anderen dat de kencijfers niet overeenkomen met de daadwerkelijke verkeersstroom in de straat. Ten onrechte is geen rekening gehouden met de feitelijke verkeerstromen, aldus [verzoeker A] en anderen. Ook wordt volgens hen uitgegaan van een breedte van de weg de Buitenweide van 3,8 tot 4 m met trottoir, terwijl ter plaatse geen trottoir aanwezig is.
9.1. De raad stelt dat de verkeersintensiteiten per wegvak tot stand zijn gekomen door bij de verkeersgeneratie van de woningen aan het betreffende wegvak de verkeersgeneratie van de woningen aan de achterliggende wegvakken op te tellen. Dit is weergegeven in afbeelding 1 van de verkeerstoets, aldus de raad. Verder stelt de raad dat in het rapport van de juiste verkeersintensiteiten en kencijfers is uitgegaan en dat de verkeersintensiteiten die [verzoeker A] en anderen noemen onjuist zijn.
9.2. In afbeelding 1 van de verkeerstoets zijn de verkeersintensiteiten per straat weergegeven. In het rapport woningbouwlocatie Bunderse Hoek te Veghel van 10 juni 2014, opgesteld door Oranjewoud, wordt de conclusie getrokken dat de Egelweide, Buitenweide en Vossenweide voldoende capaciteit hebben om het extra verkeer als gevolg van de ontwikkeling van de nieuwbouwlocatie in de Bunderse Hoek te kunnen verwerken.
9.3. De voorzieningenrechter ziet gelet op hetgeen [verzoeker A] en anderen hebben aangevoerd vooralsnog geen aanleiding voor het oordeel dat aan het rapport zodanige gebreken kleven, of dat dit rapport zodanige leemten in kennis bevat dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan niet in redelijkheid van dat rapport heeft mogen uitgaan.
Gelet op de uitkomsten uit het rapport ziet de voorzieningenrechter voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ter plaatse van de woningen van [verzoeker A] en anderen geen aanvaardbare verkeerssituatie kan worden gewaarborgd.
Parkeerdruk
10. [verzoeker A] en anderen stellen dat het plan leidt tot een onevenredige parkeerdruk en dat parkeren in openbaar gebied niet in overeenstemming is met artikel 2.5.30 van de Veghelse bouwverordening.
10.1. Ingevolge artikel 2.5.30, tweede lid van de bouwverordening gemeente Veghel, moet indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte beschikbaar zijn en blijven. Voor het bepalen van het aantal benodigde parkeerplaatsen, de ligging daarvan en de rekenfactor van een parkeerplaats is de vigerende nota ‘Parkeernormen’ van de gemeente Veghel en Uden van toepassing.
10.2. De raad heeft ter zitting toegelicht dat een invulling van het plan mogelijk is waarbij wordt voldaan aan artikel 2.5.30 van de bouwverordening. In paragraaf 12.3 van de plantoelichting is uiteengezet dat in het stedenbouwkundig ontwerp 179 parkeerplaatsen zijn opgenomen en dat de berekende parkeerbehoefte voor 97 woningen 165 parkeerplaatsen bedraagt.
Gelet daarop ziet de voorzieningenrechter voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare parkeerdruk in de omgeving van het plangebied.
Stedenbouwkundige situering
11. [verzoeker A] en anderen kunnen zich niet vinden in de situering van de nieuwe woningen. Zij richten zich met name ertegen dat de woningen aan de zijde van de Buitenweide met de zijgevel op de Buitenweide moeten worden gericht. Dit beperkt hun uitzicht en beperkt de bezonning van hun percelen. Ook verminderen de gesloten, hoge wand en de daarop aansluitende brandgangen volgens [verzoeker A] en anderen de sociale veiligheid. In zoverre vinden [verzoeker A] en anderen het plan een onevenredige aantasting van hun woon- en leefklimaat.
11.1. Ingevolge artikel 5, lid 5.2.2, onder k, van de planregels mogen ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' op de straten 'Buitenweide' en 'Bisamweide' uitsluitend zijgevels worden georiënteerd.
11.2. De voorzieningenrechter stelt vast dat het uitzicht van [verzoeker A] en anderen wordt beperkt bij realisatie van de in het plan opgenomen bouwmogelijkheden. Wat betreft de vermindering van de bezonning zullen zij ’s ochtends meer schaduw kunnen verwachten vanwege de beoogde woningbouw, maar de rest van de dag treedt dit effect niet op. De raad heeft toegelicht dat het plan qua stedenbouwkundige situering nauwelijks afwijkt van de wijk ‘De Weides’ en stelt dat geen sprake is van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van [verzoeker A] en anderen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad in redelijkheid dit standpunt kunnen innemen.
Voor zover [verzoeker A] en anderen vrezen voor de sociale veiligheid in hun woonomgeving, bestaat zo nodig de mogelijkheid om op te treden ter handhaving van de openbare orde.
De voorzieningenrechter ziet gelet op het vorenoverwogene voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan het woon- en leefklimaat van [verzoeker A] en anderen niet onevenredig aantast.
Waterberging
12. [verzoeker A] en anderen voeren aan dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de gevolgen van het plan voor de waterberging in het plangebied en de omgeving daarvan.
12.1. In het memo van Geofox-Lexmond van 11 oktober 2012 is ingegaan op de waterberging. Geconcludeerd wordt dat in de voorgestelde waterpartij voldoende hemelwater geborgen kan worden en dat de voorgestelde hemelwatervoorziening over voldoende capaciteit beschikt om het hemelwater afkomstig van het verharde oppervlak van het plangebied te kunnen bergen.
In hetgeen [verzoeker A] en anderen hebben aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat deze conclusie onjuist is, noch dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat voldoende onderzoek is verricht naar de waterberging in het plangebied.
Conclusie
13. Gelet op het vorenoverwogene ziet de voorzieningenrechter in hetgeen [verzoeker A] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor de verwachting dat het bestreden besluit in de bodemprocedure uiteindelijk geen stand zal houden en bestaat, na afweging van alle betrokken belangen, aanleiding om het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W. van Steenbergen, griffier.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Van Steenbergen
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2015
528-731.