201505533/2/R1.
Datum uitspraak: 30 september 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen onder meer:
[verzoekster], gevestigd te Weert,
en
de raad van de gemeente Weert,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 mei 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 2011, 1e herziening" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoekster] beroep ingesteld.
[verzoekster] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 september 2015, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.J. Jans, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan voorziet onder andere voor het perceel [locatie] te Weert, waar [verzoekster] gevestigd is met haar bedrijf, in de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" en de aanduiding "intensieve veehouderij".
Ingevolge artikel 4, lid 4.1.1, zijn de voor "Agrarisch - Agrarisch Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor:
a. een agrarisch bedrijf met de daarbij behorende voorzieningen, met een geheel of in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, waarbij per (gekoppeld) bouwvlak niet meer dan één bedrijf is toegestaan;
b. agrarisch grondgebruik;
c. behoud en ontwikkeling van de bestaande landschappelijke karakteristiek;
(…);
f. een intensieve veehouderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "intensieve veehouderij";
(…).
Ingevolge lid 4.5.1, onder a, van de planregels wordt onder gebruiken en/of laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan ten minste verstaan het gebruik van gronden en opstallen als opslag-, stort- en/of lozingsplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen, grond, stoffen en materialen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond en opstallen en met dien verstande dat bestaande, voor het bedrijf niet meer functionele bebouwing voor het stallen van voertuigen zoals caravans, campers, et cetera, boten, antieke auto's en tractoren (oldtimers) en oude landbouwwerktuigen mag worden gebruikt.
3. Bij uitspraak van 18 februari 2015 (zaak nr. 201306630/1/R3) heeft de Afdeling het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" en de aanduiding "intensieve veehouderij" voor het perceel [locatie] vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb. Daartoe heeft de Afdeling overwogen dat de raad niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom het gebruik van bebouwing voor onbeperkte opslag van eieren van derden volgens hem niet valt onder de in het voorheen geldende plan "Art. 30 WRO herziening buitengebied 1998" toegestane statische opslag in bestaande voor het bedrijf niet meer functionele bebouwing. De raad heeft bij bestreden besluit wederom geen onbeperkte opslag van eieren van derden mogelijk gemaakt.
4. [verzoekster] kan zich niet verenigen met dit besluit. Zij voert aan dat niet is voldaan aan de opdracht van de uitspraak van de Afdeling van 18 februari 2015. Volgens [verzoekster] heeft de raad nog steeds niet inzichtelijk gemaakt waarom de onbeperkte opslag van eieren van derden niet onder het planologische regime van het voorheen geldende plan valt.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat voorliggend plan het gewenste gebruik niet mogelijk maakt. De vraag die voorligt is, of de raad dit in redelijkheid heeft kunnen doen. Daarvoor dient inzichtelijk te worden of de opslag van eieren van derden onder het voorheen geldende plan als legaal bestaand gebruik moet worden aangemerkt. Deze procedure leent zich niet voor de beantwoording van deze vraag, mede gelet op hetgeen partijen daarover naar voren hebben gebracht. In de bodemzaak zal deze vraag dan ook nader onderzocht dienen te worden.
Dit laat onverlet dat het college van burgemeester en wethouders bij besluit van 28 juni 2013 [verzoekster] heeft gelast om binnen zes weken het op basis van het voorheen geldende plan strijdige gebruik voor opslag van eieren voor derden te beëindigen en beëindigd te houden (hierna: het handhavingsbesluit). Dit besluit is in beroep bij de rechtbank Limburg en daarop in hoger beroep bij de Afdeling bij uitspraak van 11 juni 2014, zaak nrs. 201403048/1/A1 en 201403048/2/A1, in stand gebleven. Voor zover [verzoekster] met voorliggend verzoek schorsing van het plan wil bewerkstelligen, oordeelt de voorzieningenrechter dat [verzoekster] hiermee, gelet op voornoemd handhavingsbesluit, niet is gebaat omdat het college met dit handhavingsbesluit op grond van het voorheen geldende plan handhavend kan optreden. Voor zover het verzoek van [verzoekster] ertoe strekt om bij wijze van voorlopige voorziening het perceel voor onbeperkte statische opslag van eieren van derden te mogen gebruiken is een dergelijke voorlopige voorziening te verstrekkend. Daarbij is van belang dat een voorlopige voorziening die daarin zou voorzien de tenuitvoerlegging van het handhavingsbesluit zou frustreren.
6. Gelet op het voorgaande en mede in aanmerking genomen de betrokken belangen bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.L. Mercker, griffier.
w.g. Koeman w.g. Mercker
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 september 2015
661.