201505333/1/A2.
Datum uitspraak: 28 oktober 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 juni 2015 in zaak nr. 14/7833 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 12 september 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag van [appellant] over 2013 definitief vastgesteld op nihil en € 1.068,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 15 oktober 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 juni 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Partijen hebben toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht, om in het geding uitspraak te doen zonder zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, tweede lid, van de Wet op de zorgtoeslag (hierna: de Wzt) is de hoogte van de zorgtoeslag afhankelijk van de draagkracht op basis van het inkomen en het vermogen.
Ingevolge artikel 2a, eerste lid, bestaat geen aanspraak op een zorgtoeslag indien de grondslag sparen en beleggen, bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet IB), van de belanghebbende in het berekeningsjaar meer bedraagt dan € 80.000,00, dan wel, ingeval de belanghebbende het gehele berekeningsjaar dezelfde partner heeft, de gezamenlijke grondslag van sparen en beleggen, bedoeld in artikel 5.2, tweede lid, van de Wet IB, van de belanghebbende en zijn partner in het berekeningsjaar meer bedraagt dan € 80.000,00. Bij de bepaling van de grondslag, bedoeld in de vorige zin, wordt geen rekening gehouden met de vrijstelling, bedoeld in artikel 5.13 van de Wet IB.
2. [appellant] heeft over 2013 een voorschot zorgtoeslag van € 1.060,00 ontvangen.
Bij het besluit van 12 september 2014, gehandhaafd bij het besluit van 15 oktober 2014, heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag van [appellant] over 2013 definitief vastgesteld op nihil en het uitbetaalde voorschot, vermeerderd met € 8,00 heffingsrente, van hem teruggevorderd. Volgens de dienst bedroeg het vermogen van [appellant] op 1 januari 2013 € 97.904,00, zijnde spaartegoeden ter waarde van € 101.043,00 en groene beleggingen ter waarde van € 18.000,00, verminderd met een bedrag van € 21.139,00 heffingsvrij vermogen. Wegens dit vermogen en het bepaalde in artikel 2a, eerste lid, van de Wzt, heeft [appellant] geen aanspraak op zorgtoeslag over 2013, aldus de dienst.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld, dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij over 2013 geen aanspraak op zorgtoeslag heeft. De rechtbank heeft in navolging van de dienst de toepasselijke wettelijke bepalingen onjuist uitgelegd door groene beleggingen mee te tellen bij het vermogen. Dit leidt tot willekeur en is in strijd met Europese verdragen, aldus [appellant].
3.1. Met ingang van 1 januari 2013 is voor de aanspraak op en de hoogte van de zorgtoeslag niet alleen het inkomen, maar ook het vermogen bepalend. Voor het vermogen is van belang dat uit artikel 2a, eerste lid, van de Wzt volgt dat geen aanspraak op een zorgtoeslag bestaat indien de grondslag sparen en beleggen, bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, van de Wet IB, van de belanghebbende in het berekeningsjaar meer bedraagt dan € 80.000,00. Voorts is in dat lid bepaald dat bij de bepaling van die grondslag geen rekening wordt gehouden met de vrijstelling, bedoeld in artikel 5.13 van de Wet IB, zijnde de groene beleggingen. De rechtbank en de Belastingdienst/Toeslagen hebben artikel 2a, eerste lid, van de Wzt dan ook juist uitgelegd door ervan uit te gaan dat bij de beoordeling of aanspraak op zorgtoeslag bestaat groene beleggingen bij bepaling van het vermogen dienen te worden meegeteld. Dat in het kader van de inkomstenbelasting deze beleggingen tot een bepaald bedrag zijn vrijgesteld, maar met die vrijstelling geen rekening wordt gehouden bij de bepaling van de draagkracht voor zorgtoeslag, leidt niet tot willekeur. De wetgever heeft dit bepaald voor een ieder die aanspraak maakt op zorgtoeslag. [appellant] wordt evenmin gevolgd in zijn standpunt dat het meetellen van de groene beleggingen in strijd is met Europese verdragen, reeds omdat hij daartoe geen specifieke verdragsbepaling vermeldt en geen motivering voor zijn standpunt geeft.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Jansen, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Jansen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2015
609.