201501662/1/A2.
Datum uitspraak: 28 oktober 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 januari 2015 in zaak nr. 14/4712 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 18 februari 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellant] voor het jaar 2009 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 26 juni 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 januari 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 oktober 2015, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam bij de Belastingdienst/Toeslagen, is verschenen.
Overwegingen
1. De Belastingdienst/Toeslagen heeft bij besluit van 2 september 2009 aan [appellant] een voorschot kinderopvangtoeslag ten bedrage van € 24.149,00 verleend. [appellant] heeft voor de kinderopvang een overeenkomst gesloten met [gastouderbureau]. Volgens artikel 6 van de overeenkomst hoeft hij aan [gastouderbureau] geen bemiddelingskosten te betalen. De gastouderopvang heeft in 2009 vanaf 1 maart tot en met 31 december via dit gastouderbureau plaatsgevonden en het voormelde voorschot is door de Belastingdienst/Toeslagen aan [gastouderbureau] uitbetaald. Volgens door [appellant] overgelegde jaaropgaven bedroegen de kosten van de kinderopvang over 2009 € 26.230,00 en heeft [gastouderbureau] het bedrag van € 24.149,00, voormeld, geheel doorgestort aan de gastouders. Uit de jaaropgaven volgt verder dat [appellant] zelf geen betalingen voor kinderopvang heeft gedaan en geen bemiddelingskosten aan [gastouderbureau] heeft betaald.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft bij het besluit van 18 februari 2014, gehandhaafd bij het besluit van 26 juni 2014, het voorschot herzien en op nihil vastgesteld. De dienst heeft daaraan ten grondslag gelegd dat [appellant] niet heeft aangetoond alle kosten van kinderopvang over het jaar 2009 te hebben voldaan. In het verweerschrift bij de rechtbank heeft de Belastingdienst/Toeslagen toegelicht dat uit de door [appellant] overgelegde stukken niet blijkt dat de kosten van de kinderopvang door [gastouderbureau] zijn verrekend met het loon van de echtgenote en toeslagpartner van [appellant], die in 2009 werkzaam was voor [gastouderbureau]. In de overgelegde overeenkomst tussen [gastouderbureau] en [appellant] is niets vermeld over een dergelijke verrekening en in bezwaar noch in beroep heeft [appellant] een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst voor freelance werkzaamheden van zijn echtgenote voor [gastouderbureau] overgelegd, waaruit verrekening van de kosten voor kinderopvang met de inkomsten van de echtgenote blijkt. Ook uit de overgelegde inkoopfacturen voor door zijn echtgenote voor [gastouderbureau] verrichte freelance werkzaamheden en salarisspecificaties van de werkzaamheden die zij in loondienst voor [gastouderbureau] heeft verricht blijkt niet van inhoudingen door [gastouderbureau] voor de kosten van kinderopvang, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
2. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko) is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk, indien de opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1o het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2o de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3o de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
3. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij om in aanmerking te kunnen komen voor kinderopvangtoeslag zelf kosten voor kinderopvang moet hebben gemaakt, faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 5 augustus 2015 in zaak nr. 201410203/1/A2) uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, volgt dat degene die voor kinderopvangtoeslag in aanmerking wil komen, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte van deze kosten is. Zoals de Afdeling ook eerder heeft overwogen (uitspraak van 12 augustus 2015 in zaak nr. 201500567/1/A2) had [appellant], ook zonder uitdrukkelijke voorlichting van de Belastingdienst/Toeslagen, uit de wettelijke bepalingen moeten begrijpen, dat hij alleen aanspraak kon maken op kinderopvangtoeslag indien hij zelf kosten van kinderopvang had en deze kosten daadwerkelijk zou dragen.
4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet heeft aangetoond de volledige kosten voor kinderopvang over 2009 te hebben gemaakt. Hij voert aan dat zijn echtgenote in 2009 voor [gastouderbureau] werkte en dat de kosten van kinderopvang die niet door de kinderopvangtoeslag werden gedekt, door [gastouderbureau] zijn verrekend bij de uitbetaling van het salaris aan zijn echtgenote.
4.1. Het betoog faalt reeds omdat over de gestelde verrekening vooraf geen afspraken tussen de echtgenote van [appellant] en [gastouderbureau] op schrift zijn gesteld (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 15 april 2005 in zaak nr. 201406947/1/A2). De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij de volledige kosten voor kinderopvang over 2009 heeft gemaakt.
Gezien het voorgaande heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag over 2009 niet op nihil mocht stellen.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Oranje
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2015
507.