ECLI:NL:RVS:2015:3300
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake invordering van verbeurde dwangsommen en belanghebbendheid bij handhaving
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg om af te zien van invordering van verbeurde dwangsommen, niet-ontvankelijk werd verklaard. Het college had op 23 september 2013 een last onder dwangsom opgelegd aan [partij] om een illegaal gebouwde paardenstal te verwijderen, met een dwangsom van € 2.500 per week, tot een maximum van € 50.000. Na een bezwaarprocedure heeft het college op 25 februari 2014 besloten om niet over te gaan tot invordering van de dwangsommen, wat door [appellant] werd betwist. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellant] ongegrond, waarop hij hoger beroep instelde. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat [appellant] geen rechtens te beschermen belang heeft bij de beoordeling van het besluit van 26 augustus 2014, omdat de overtreding inmiddels was beëindigd. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt dat het college in dit geval terecht heeft besloten om niet tot invordering over te gaan, gezien de beëindiging van de overtreding en het ontbreken van bijzondere omstandigheden die invordering zouden rechtvaardigen. De uitspraak benadrukt het belang van handhaving en de voorwaarden waaronder invordering van dwangsommen kan plaatsvinden.