201502087/1/A2.
Datum uitspraak: 28 oktober 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 februari 2015 in zaak nr. 14/9103 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 14 juni 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een verzoek van [appellante] om een betalingsregeling gebaseerd op haar betalingscapaciteit afgewezen en een betalingsregeling vastgesteld, inhoudende 24 gelijke maandelijkse termijnen van € 503,00.
Bij besluit van 28 augustus 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 februari 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 oktober 2015, waar [appellante] en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam bij de Belastingdienst/Toeslagen, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De Belastingdienst/Toeslagen heeft bij besluit van 22 april 2009 aan [appellante] een voorschot kinderopvangtoeslag over 2009 ten bedrage van € 6.364,00 toegekend. De Belastingdienst/Toeslagen heeft bij besluit van 2 februari 2012 de kinderopvangtoeslag herzien vastgesteld op nihil en het voorschotbedrag van [appellante] teruggevorderd.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft bij besluit van 5 december 2009 aan [appellante] een voorschot kinderopvangtoeslag over 2010 ten bedrage van € 6.364,00 toegekend. Zij heeft dit voorschot bij besluit van 16 oktober 2013 herzien vastgesteld op nihil en het voorschotbedrag van [appellante] teruggevorderd.
2. Niet in geschil is dat [appellante] niet in aanmerking komt voor een betalingsregeling gebaseerd op haar betalingscapaciteit.
3. Ingevolge artikel 26 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) is de belanghebbende, indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, heeft de belanghebbende de verplichting om het bedrag van een terugvordering alsmede de op de voet van artikel 27 verschuldigde rente binnen zes weken na de dagtekening van de beschikking tot terugvordering te betalen aan de Belastingdienst/Toeslagen.
4. Het betoog van [appellante] dat de rechtbank heeft miskend dat de terugvorderingen zijn verjaard, faalt.
De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat de voorgeschreven betalingstermijnen van de terugvorderingen kinderopvangtoeslag 2009 en 2010 in 2011 en later zijn verstreken en dat dit betekent dat de vorderingen niet zijn verjaard.
Voorts kan de door [appellante] ter zitting gestelde en toegelichte omstandigheid dat zij de financiële middelen niet heeft om de voorschotbedragen terug te betalen niet leiden tot kwijtschelding van deze bedragen. Zoals ook de rechtbank heeft overwogen, is in artikel 26 van de Awir dwingend bepaald dat, indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag, de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel moet terugbetalen. In de Awir is geen bepaling opgenomen op grond waarvan de Belastingdienst/Toeslagen van terugvordering kan afzien. Kwijtschelding van het verschuldigde bedrag is dus niet mogelijk.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Oranje
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2015
507.