ECLI:NL:RVS:2015:3330

Raad van State

Datum uitspraak
22 oktober 2015
Publicatiedatum
28 oktober 2015
Zaaknummer
201507316/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • D.A.C. Slump
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen omgevingsvergunning voor jongerenhuisvesting in Amsterdam

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 22 oktober 2015 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoeker, wonend te Amsterdam, had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 9 september 2015 het beroep tegen de verleende omgevingsvergunning ongegrond had verklaard. De omgevingsvergunning was verleend aan [vergunninghoudster] voor de bouw van een woongebouw met 217 woningen voor jongerenhuisvesting op het terrein van de voormalige parkeergarage Klieverink te Amsterdam.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om schorsing van de omgevingsvergunning afgewezen. De voorzieningenrechter overwoog dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. Het verzoeker stelde dat de uitvoering van de omgevingsvergunning zou leiden tot een onomkeerbare situatie en dat er onvoldoende behoefte aan jongerenwoningen in het stadsdeel Zuidoost zou zijn. De voorzieningenrechter concludeerde echter dat het college voldoende had onderbouwd dat er behoefte bestaat aan jongerenwoningen in Amsterdam en dat de gestelde overlast niet zodanig zou zijn dat het woon- en leefklimaat voor omwonenden onaanvaardbaar zou zijn.

De voorzieningenrechter wees erop dat de houder van een verleende vergunning op eigen risico gebruik maakt van de vergunning zolang deze niet in rechte onaantastbaar is. De beslissing om het verzoek af te wijzen werd genomen in het belang van de vergunninghouder, die bij de omgevingsvergunning betrokken is. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201507316/2/A1.
Datum uitspraak: 22 oktober 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te Amsterdam,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 9 september 2015 in zaak nrs. 15/5065 en 15/4710 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 23 juni 2015 heeft het college aan [vergunninghoudster] omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een woongebouw met 217 woningen voor jongerenhuisvesting met geïntegreerde fietsenberging en wasseretteruimte en bijbehorende parkeervoorzieningen op het terrein van de voormalige parkeergarage Klieverink te Amsterdam.
Bij uitspraak van 9 september 2015 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 oktober 2015, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. G.G. Kranendonk, en het college, vertegenwoordigd door mr. P. Groeneveld en E.J. Hetebrij, zijn verschenen. Ter zitting is tevens [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door J. van Welij, K. de Vries en H.L. Feijen, gehoord. Namens het college is voorts verschenen drs. F. Speerstra.
Ter zitting heeft de voorzieningenrechter het onderzoek geschorst in afwachting van een nader stuk van het college, dat op 9 oktober 2015 bij de Raad van State is binnengekomen. Bij brief 16 oktober 2015 heeft [verzoeker] een reactie ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het verzoek van [verzoeker] strekt tot schorsing van de verleende omgevingsvergunning tot in de hoofdzaak uitspraak is gedaan. Aan dit verzoek is ten grondslag gelegd dat, indien uitvoering wordt gegeven aan de omgevingsvergunning en de woningen in gebruik worden genomen, een onomkeerbare situatie zal ontstaan.
3. Het bouwplan voorziet in woningen voor jongeren in de leeftijdscategorie 18 tot 23 jaar. Het bouwplan richt zich primair op jongeren uit stadsdeel Zuidoost. Daarna komen in volgorde jongeren uit de hele gemeente Amsterdam en de stadsregio aan bod. De inkomenseis is € 900,00 netto per maand.
4. Het perceel waarop het bouwplan wordt gerealiseerd, valt deels onder het plangebied van het bestemmingsplan "De Nieuwe Bijlmer" en deels onder het plangebied van het bestemmingsplan "De Nieuwe Bijlmer - deelgebied winkelcentrum Kraaiennest". Het bouwplan is in strijd met beide bestemmingsplanen. Het college heeft met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in afwijking van het bestemmingsplan omgevingsvergunning verleend.
5. [verzoeker] betoogt onder meer dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat behoefte bestaat aan jongerenwoningen in het stadsdeel Zuidoost. Volgens hem daalt in de komende jaren het aantal jongeren dat voor de woningen in aanmerking zouden komen in dat stadsdeel en is er geen garantie dat jongeren uit andere stadsdelen behoefte hebben om naar het stadsdeel te verhuizen. De woningen zullen leeg komen te staan, hetgeen leidt tot verloedering, aldus [verzoeker]. Zo de woningen wel worden verhuurd aan die jongeren, zal, aldus [verzoeker], overlast voor de omgeving ontstaan, waardoor het woon- en leefklimaat wordt aangetast. Volgens [verzoeker] is onvoldoende zeker of de te vrezen overlast met de door het college genoemde privaatrechtelijke overeenkomsten beperkt zal worden.
5.1. De betogen van [verzoeker] geven geen aanleiding voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans uiteindelijk zal blijken dat de omgevingsvergunning niet mocht worden verleend. Hierbij wordt het volgende in aanmerking genomen.
5.2. In de aan het besluit ten grondslag gelegde ruimtelijke onderbouwing is vermeld dat uit het rapport 'Demografische ontwikkelingen 2010-2040' van het Planbureau Leefomgeving blijkt dat de stadsregio Amsterdam aanhoudend sterk tot zeer sterk zal groeien. Ook de huishoudensontwikkeling geeft dezelfde trend. Voor jongerenhuisvesting heeft de gemeente het 'Plan jongerenhuisvesting 2011-2015' opgesteld met een daarbij behorende 'voortgangsrapportage 2013', aldus de ruimtelijke onderbouwing. Daarin is vermeld dat een toename van 2.500 woningen voor jongerenwoningen een realistische opgave is voor de periode van 2014-2018, welk aantal woningen nog niet is bereikt. Het bouwplan draagt dan ook positief bij in het realiseren van de doelstelling van de gemeente, aldus de ruimtelijke onderbouwing. In de ruimtelijke onderbouwing is verder vermeld dat in 2007 ruim 4.200 starters uit stadsdeel Zuidoost op de woningmarkt actief zijn. De gemiddelde wachttijd in 2007 is langer dan in 2006. Dit duidt op een toenemende druk op de sociale huurmarkt. In de aan het besluit ten grondslag gelegde Nota Zienswijzen is vermeld dat ruim 5.000 van de 13.670 jongeren die in Amsterdam wonen een inkomen hebben van meer dan € 850,00. Daarvan zijn, zo volgt uit onderzoek van de dienst Onderzoek en Statistiek, ruim 1.000 jongeren 'beslist verhuisgeneigd' binnen Amsterdam. Verder is, onder verwijzing naar provinciale Monitor Woningbouw 2014, vermeld dat het aantal jongeren sterk groeit en er te weinig gebouwd wordt, waardoor de druk op de woningmarkt oploopt. Gewezen is verder op de toenemende wachttijd onder jongeren voor een sociale huurwoning. Verder is vermeld dat in stadsdeel Zuidoost ruim 2.000 jongeren wonen met een zogeheten campuscontract. Zij moeten binnen een half jaar na het beëindigen van hun studie hun woning verlaten. Ook deze jongeren kunnen doorstromen naar de woningen die met het bouwplan worden gerealiseerd. In de Nota Zienswijzen is voorts vermeld dat diverse bijeenkomsten zijn georganiseerd door of in samenwerking met het stadsdeel om met jongeren uit Zuidoost in gesprek te gaan over hun woonwensen. Daaruit kwam naar voren dat jongeren lang moeten wachten om een goedkope huurwoning te huren en er een duidelijke behoefte bestaat om in een eigen stadsdeel te blijven wonen.
Gelet op de door het college aan zijn besluit ten grondslag gelegde stukken heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college voldoende heeft onderbouwd dat er in Amsterdam en in het stadsdeel Zuidoost behoefte bestaat aan woningen voor jongeren en dat het in de door [verzoeker] gestelde verloedering in redelijkheid geen grond heeft hoeven zien de omgevingsvergunning om die reden te weigeren.
5.3. De rechtbank heeft in het kader van het betoog van [verzoeker] dat sprake zal zijn van overlast door de bewoners overwogen dat duidelijk is geworden dat de verhuurder van de woningen de sociale component van het beheer van het project tot zijn taak- en doelstelling heeft gemaakt. Mede gelet op het door het college overgelegde 'Beheerplan De Klieverink Amsterdam Zuidoost' waaruit blijkt dat volop wordt ingezet om overlast door de bewoners te voorkomen, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding hieraan te twijfelen. Voor zover [verzoeker] stelt dat er in het woongebouw 50 jongeren met ernstige (gedrags)problemen zullen worden gehuisvest, overweegt de voorzieningenrechter dat de stukken daarvoor op voorhand geen aanknopingspunten bieden en dit ter zitting door [vergunninghoudster] uitdrukkelijk is bestreden.
De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gestelde overlast niet zodanig zal zijn dat het woon- en leefklimaat voor omwonenden niet aanvaardbaar zal zijn.
6. De overige door [verzoeker] aangevoerde gronden, die zien op de nakoming van de omgevingsvergunning, de parkeeroverlast die zal ontstaan, en de omstandigheid dat het bouwplan in bouwkundig opzicht niet verantwoord kan worden gerealiseerd, daargelaten of deze gelet op artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet bespreking behoeven, bieden eveneens onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans uiteindelijk zal blijken dat geen omgevingsvergunning mocht worden verleend.
7. Gelet op het vorenstaande, en de belangen van [vergunninghoudster] bij de omgevingsvergunning, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. Daarbij wijst de voorzieningenrechter erop dat een houder van een verleende vergunning, zolang deze niet in rechte onaantastbaar is, op eigen risico daarvan gebruik maakt, ook als een verzoek als thans aan de orde wordt afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.
w.g. Slump w.g. Pieters
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2015
473.