201507047/1/A1 en 201507047/2/A1.
Datum uitspraak: 23 oktober 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Eazzypark B.V., gevestigd te Eindhoven,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 4 augustus 2015 in zaak nr. 15/1437 in het geding tussen:
Eazzypark
en
het college van burgemeester en wethouders van Son en Breugel.
Procesverloop
Bij besluit van 18 november 2014 heeft het college Eazzypark onder oplegging van een dwangsom gelast om binnen één maand na de verzenddatum van het besluit het exploiteren van een parkeerlocatie op het perceel Ekkersrijt 3131 te Son en Breugel (hierna: het perceel) te beëindigen en beëindigd te houden.
Bij besluit van 14 april 2015 heeft het college het door Eazzypark daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 augustus 2015 heeft de rechtbank het door Eazzypark daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Eazzypark hoger beroep ingesteld.
Eazzypark heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 september 2015, waar Eazzypark, vertegenwoordigd door mr. H.G.M. van der Westen, advocaat te Eindhoven en [directeur], en het college, vertegenwoordigd door mr. C.J. IJdema, advocaat te Middelburg, en K. Koopman, werkzaam bij het college, zijn verschenen.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Het besluit van 14 april 2015, waarbij het besluit van 18 november 2014 in stand is gelaten, heeft betrekking op de bedrijfsmatige exploitatie van het perceel als parkeerterrein voor het parkeren ten behoeve van reizigers van Eindhoven Airport.
3. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Ekkersrijt" rust op het perceel de bestemming "Bedrijventerrein-1" met de functieaanduiding "bedrijf tot en met categorie 4.1" en "specifieke vorm van bedrijventerrein-vuiloverslag".
Ingevolge artikel 4.1 van de planregels, voor zover hier van belang, zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor:
a. bedrijven met inbegrip van geluidzoneringsplichtige bedrijven, waarbij geldt dat:
1. (…)
2. (…)
3. ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 4.1" bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in de categorie 3.1, 3.2 en 4.1 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten.
4. tot en met 7. (…)
b. tot en met f. (…)
g. een vuiloverslag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - vuiloverslag;
h. tot en met r. (…)
s. (on)gebouwde parkeervoorzieningen, al dan niet voor gezamenlijk gebruik.
t. tot en met v. (…).
4. Eazzypark betoogt dat de rechtbank het college ten onrechte bevoegd heeft geacht om handhavend op te treden. Daartoe voert zij aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het gebruik van het perceel ten behoeve van een parkeerbedrijf in het bestemmingsplan rechtstreeks is toegestaan. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, volgt uit artikel 4.1, aanhef en onder s, van de planregels niet dat parkeervoorzieningen van ondergeschikte betekenis dienen te zijn aan een hoofdactiviteit, aldus Eazzypark. Zij wijst voorts op de toevoeging van het woord "(on)gebouwde" in de bedoelde planregel. Die toevoeging duidt er volgens Eazzypark op dat een inrichting van of in het terrein die het parkeren mogelijk maakt, is toegestaan. Eazzypark vindt steun voor haar standpunten in de definitie van een "parkeervoorziening" op de website www.parkeerwoordenboek.nl en van de term "voorziening" op de website www.encyclo.nl.
4.1. Niet in geschil is dat de exploitatie van het perceel als parkeerterrein ten behoeve van derden moet worden aangemerkt als een parkeerbedrijf als bedoeld in de Staat van de bedrijfsactiviteiten en dat een parkeerbedrijf is ingedeeld in categorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten. Het parkeerbedrijf van Eazzypark valt daarom niet onder de reikwijdte van artikel 4.1, aanhef en onder a, onder 3, van de planvoorschriften.
Gelet op de opzet en systematiek van artikel 4.1 van de planregels in combinatie met de aanduidingen op de plankaart, is de Afdeling van oordeel dat artikel 4.1, aanhef en onder s, van de planregels ziet op parkeervoorzieningen die behoren bij de ingevolge de planregels toegestane bedrijfsactiviteiten, maar niet op een zelfstandig parkeerbedrijf dat niet is gerelateerd aan op het perceel toegestane bedrijfsactiviteiten. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen. Dat in artikel 4.1, aanhef en onder s, van de planregels wordt gesproken over (on)gebouwde parkeervoorzieningen geeft geen grond voor een ander oordeel. Uit de toevoeging van het woord "(on)gebouwde" kan niet worden afgeleid dat een zelfstandig parkeerbedrijf dat valt onder een andere categorie uit de Staat van bedrijfsactiviteiten dan de ingevolge de aanduiding op de plankaart en de in artikel 4, aanhef en onder a, van de planregels aangegeven categorieën van bedrijven, rechtstreeks is toegestaan. De omschrijving van een parkeervoorziening en de term voorziening op de door Eazzypark genoemde websites geeft evenmin aanleiding voor een ander oordeel, reeds omdat deze omschrijvingen niet kunnen afdoen aan de reikwijdte van artikel 4.1, aanhef en onder s, van de planregels.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank het college terecht bevoegd geacht om handhavend op te treden. Hetgeen Eazzypark in dit verband voor het overige heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Duifhuizen, griffier.
w.g. Wortmann w.g. Duifhuizen
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2015
724.