201507882/1/A4.
Datum uitspraak: 30 oktober 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Ingenieursbureau Land B.V. (hierna: Land B.V.), gevestigd te Ede, om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) in het geding tussen:
verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluiten van 8 september 2015 heeft het college: - vastgesteld dat op de percelen [locaties 1] te Utrecht sprake is van een geval van ernstige verontreiniging van de bodem, waarvan spoedige sanering niet noodzakelijk is, en - ingestemd met een saneringsplan.
Tegen dit besluit heeft Land B.V. bezwaar gemaakt.
Voorts heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 oktober 2015, waar Land B.V., vertegenwoordigd door mr. B.Th. van Schouwenburg, advocaat te Rotterdam, [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door mr. F.A. Mulder en mr. P.M.L. Schilder Spel, advocaten te Utrecht, H. Veldmaat, K.D. Koelman en drs. A.J. de Vries, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Bij besluit van 8 september 2015 heeft het college vastgesteld dat op de percelen [locaties 1] te Utrecht sprake is van een geval van ernstige verontreiniging van de bodem als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Wet bodembescherming (hierna: Wbb). Op deze percelen staan woningen en zijn tuinen ingericht. Volgens het college bevat de bodem van genoemde percelen een volume van meer dan 25 m3 grond met gemiddelde concentraties ftalaten die hoger zijn dan de tot uitgangspunt genomen interventiewaarde van het meest toxische ftalaat (DEHP). Daarbij heeft het college zich onder meer gebaseerd op een door HaskoningDHV Nederland B.V. opgesteld rapport ‘Uitgebreide verificatie bodemonderzoek ‘[locaties 2] te Utrecht’ van 3 maart 2015 en het rapport ‘Stikstofidentificatie EOX, ftalaten verontreiniging- en risicobeoordelingsonderzoek’ van maart 2015.
Met toepassing van artikel 37 van de Wbb heeft het college bij dit besluit voorts bepaald dat spoedige sanering niet noodzakelijk is, omdat volgens het college het huidige gebruik (wonen met tuin) thans niet leidt tot zodanige risico’s voor mens, plant en dier dat spoedige sanering noodzakelijk is.
Met toepassing van artikel 39 van de Wbb heeft het college bij besluit van 8 september 2015 ingestemd met een door de gemeente Utrecht ingediend saneringsplan.
3. Voordat op de gronden van het verzoek om voorlopige voorziening kan worden ingegaan, dient te worden beoordeeld of het bezwaar van Land B.V. ontvankelijk is.
Land B.V. stelt bij de besluiten van 8 september 2015 belanghebbende te zijn in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, omdat de gemeente Utrecht haar aansprakelijk heeft gesteld voor de kosten van de door de gemeente te treffen saneringsmaatregelen op de percelen.
3.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaar naar verwachting niet-ontvankelijk zal worden verklaard, omdat Land B.V. slechts een van de gemeente afgeleid belang heeft.
3.2. Land B.V. is geen gebruiker of eigenaar van een perceel aan de Akkrumerraklaan waarop het besluit ziet, of van nabijgelegen gronden.
Land B.V. heeft in 2009-2010 de milieukundige begeleiding verzorgd van de bodemsanering van de percelen, die destijds het adres [locatie 3] hadden. Land B.V. heeft een evaluatierapport en een rapport betreffende het opleveringsonderzoek opgesteld, zo stelt het college. Blijkens de stukken staat de gemeente thans op het standpunt dat die rapporten, of de daaraan ten grondslag liggende onderzoeken, ondeugdelijk waren. Op basis van de bevindingen van Land B.V. destijds heeft, zo leidt de voorzieningenrechter uit de beschikbare stukken af, de gronden verkocht als schone grond, hetgeen volgens de gemeente bij nader inzien onjuist was. De bewoners van de woningen aan de Akkrumerraklaan hebben de gemeente aansprakelijk gesteld. De gemeente heeft nieuwe onderzoeken laten verrichten. Bij brief van 12 maart 2015 heeft de gemeente Land B.V. aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden en te lijden schade ten gevolge van toerekenbare tekortkomingen van Land B.V. bij de milieukundige begeleiding en het opstellen van rapporten en/of opleveringsonderzoeken betreffende saneringen in Leidsche Rijn.
De voorzieningenrechter overweegt dat nader onderzoek is vereist naar de vraag of Land B.V. belanghebbende is bij de besluiten. De voorlopige voorzieningenprocedure leent zich daar naar haar aard niet voor. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan niet op voorhand uitgesloten worden geacht dat Land B.V. belanghebbende is bij de besluiten van 8 september 2015. Weliswaar hebben deze besluiten voor haar slechts gevolg in verband met haar civielrechtelijke relatie met de gemeente, de geadresseerde van de besluiten, maar haar belangen zijn tegengesteld aan die van de gemeente. Land B.V. betwist immers het standpunt van het college dat sprake is van een geval van ernstige verontreiniging van de bodem van de percelen aan de Akkrumerraklaan. De omstandigheid dat Land B.V. geen bezwaar heeft tegen sanering van de gronden als zodanig maakt niet dat haar belangen wat betreft het besluit omtrent ernst en spoed niet tegengesteld zijn aan die van de gemeente, zoals het college ter zitting heeft betoogd. Gelet op de aansprakelijkstelling door de gemeente van Land B.V. bij brief van 12 maart 2015, en de mogelijkheid dat de besluiten van betekenis zijn in een eventuele civielrechtelijke procedure tussen de gemeente en Land B.V., bestaat voorts onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat, zoals door het college ter zitting bepleit, haar belang niet actueel zou zijn, omdat nog niet vast staat dat de kosten van sanering op haar zullen worden verhaald.
De voorzieningenrechter ziet onder deze omstandigheden aanleiding het verzoek inhoudelijk te beoordelen.
4. Het verzoek is erop gericht te voorkomen dat vooruitlopend op een beslissing op bezwaar kosten ter uitvoering van de sanering worden gemaakt, die mogelijk nadien door de gemeente worden verhaald op Land B.V. Voorts beoogt Land B.V. met het verzoek te voorkomen dat een onomkeerbare situatie ontstaat. Land B.V. stelt te vrezen voor onomkeerbare gevolgen indien, vooruitlopend op de beslissing op bezwaar, de bodem van de percelen [locaties 1] wordt gesaneerd. In dat geval heeft Land B.V. geen mogelijkheid meer de bodem overeenkomstig de daaraan te stellen eisen te bemonsteren en nader onderzoek te doen, teneinde haar in bezwaar aangevoerde grond dat de bodem ter plaatse niet ernstig is verontreinigd, te onderbouwen. Volgens Land B.V. zijn de onderzoeksresultaten waarop het college de besluiten heeft gebaseerd, niet deugdelijk tot stand gekomen. Daarbij wijst zij er onder meer op dat bij TNO de juiste accreditaties ontbreken en dat niet kan worden nagegaan of een bepaald laboratorium is geaccrediteerd. Verder stelt zij dat ten onrechte een andere dan de in de Regeling bodemkwaliteit voorgeschreven analysemethode is toegepast voor het analyseren van ftalaten. Land B.V. plaats kanttekeningen bij het zodanig decomposeren van bodemmonsters dat daarbij ftalaten zijn vrijgekomen, terwijl moleculair gebonden ftalaten naar haar stelling niet biobeschikbaar zijn. Voorts bestrijdt Land B.V. dat de interventiewaarde voor het meest toxische ftalaat als norm mocht worden gebruikt voor ftalaten waarvoor geen interventiewaarde is vastgesteld. Een en ander leidt er volgens Land B.V. toe dat op basis van de onderzoeksrapporten niet, zoals het college heeft gedaan, kan worden vastgesteld dat de bodem ter plaatse van de percelen ernstig verontreinigd is.
4.1. De voorzieningenrechter overweegt dat de vraag of het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat wat betreft de percelen [locaties 1] zich een ernstig geval van verontreiniging van de bodem voordoet in de bodemprocedure zal moeten worden beoordeeld. Ten aanzien van de vraag of hangende die procedure aanleiding bestaat voor het treffen van een voorziening overweegt dat de voorzieningenrechter als volgt.
4.2. Het college stelt zich op het standpunt dat spoedige sanering zeer gewenst is. Daartoe heeft het betoogd dat de bewoners van de woningen [locaties 1] eind 2013 zijn geïnformeerd over onzekerheid rond de resultaten van de bodemsanering die voorafgaand aan de bouw van hun woning had plaatsgevonden. Er zijn vervolgens verschillende onderzoeken geweest, die voor de bewoners belastend waren, aldus het college. Voor de bewoners is het belangrijk dat de sanering wordt afgerond voor het begin van het plantseizoen, zodat men de tuinen in het plantseizoen opnieuw zou kunnen inrichten. De gemeente heeft om die reden met de bewoners de afspraak gemaakt dat half oktober 2015 wordt gestart met de saneringswerkzaamheden en dat deze voor half februari 2016 zijn afgerond, zodat de tuinen naar wens kunnen worden ingericht, zo stelt het college.
Geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de stellingen van het college. Land B.V. heeft niet betwist dat de belangen van de bewoners van de woningen [locaties 1] zijn gemoeid met de sanering van hun gronden op korte termijn en afronding van de saneringswerkzaamheden voor het begin van het plantseizoen.
4.3. De voorzieningenrechter overweegt verder dat, indien het bezwaar van Land B.V. als belanghebbende ontvankelijk is, in de bodemprocedure, ook al is op dat moment reeds uitvoering gegeven aan het saneringsplan, ten volle aan de orde kan komen de vraag of het college terecht heeft vastgesteld dat het wat betreft de percelen [locaties 1] gaat om een geval van ernstige bodemverontreiniging. Ter beoordeling in bezwaar staat of het college op basis van de aan de besluiten ten grondslag liggende onderzoeksrapporten terecht dat standpunt heeft ingenomen. Voor de inhoud en omvang van die beoordeling is niet van betekenis of de bodemsanering reeds heeft plaatsgevonden.
Voor zover Land B.V. heeft aangevoerd dat het college zich bij de beslissing op bezwaar op het standpunt zou kunnen en mogen stellen dat zij geen belang meer heeft bij het verkrijgen van een inhoudelijk oordeel over haar bezwaar, enkel omdat de bodem reeds feitelijk is gesaneerd, bestaat daarvoor geen aanleiding. Niet valt in te zien dat indien in bezwaar wordt betoogd dat zich geen geval van ernstige bodemverontreiniging voordoet, in welk geval bodemsanering niet in de rede ligt, dat bezwaar geen inhoudelijke behandeling behoeft omdat de bodem reeds is gesaneerd.
Vast staat dat als sanering heeft plaatsgevonden, Land B.V. niet meer de mogelijkheid heeft om de bodem ter plaatse van de percelen [locaties 1] te (laten) bemonsteren. Volgens Land B.V. maakt dit onder meer dat een spoedeisend belang bestaat bij het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter stelt echter vast dat Land B.V. in bezwaar niet de deugdelijkheid van de wijze van bemonstering als zodanig betwist, maar uitsluitend de juistheid van wat in de aan de besluiten van 8 september 2015 ten grondslag liggende onderzoeken vervolgens met de monsters is gedaan. Land B.V. heeft ter zitting desgevraagd te kennen gegeven dat er reeds veel bodemmonsters zijn genomen en dat in zoverre geen behoefte bestaat aanvullende monsters te (laten) nemen. In dit opzicht vermag de voorzieningenrechter niet in te zien wat Land B.V. in het kader van de bodemprocedure wenst te bereiken met het verkrijgen van nieuwe bodemmonsters. Daarbij komt dat ter zitting niet is vast komen te staan dat Land B.V., indien zij daartoe in de gelegenheid zal worden gesteld, ook daadwerkelijk alsnog bodemonderzoek ter plaatse zal (laten) verrichten. Daartoe strekkende vragen van de voorzieningenrechter heeft zij meerdere malen niet positief beantwoord. Tot slot wordt in dit verband nog overwogen dat het college onbetwist heeft gesteld Land B.V. in de week van 19 oktober 2015 in de gelegenheid te hebben gesteld om bij de voorziene ontgraving aanwezig te zijn en zo nodig zelf monsters te nemen.
4.4. Gezien het vorenstaande overweegt de voorzieningenrechter dat de belangen van de bewoners van de woningen [locaties 1] zijn gediend met een spoedige aanvang van de saneringswerkzaamheden. Nu het betoog van Land B.V. dat het college ten onrechte heeft vastgesteld dat zich een geval van ernstige bodemverontreiniging voordoet in bezwaar naar verwachting ten volle aan de orde kan worden gesteld en in het licht van hetgeen in bezwaar naar voren is gebracht de noodzaak van nieuwe bodemmonsters niet aannemelijk is geworden, wordt in hetgeen Land B.V. naar voren heeft gebracht, geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat onverwijlde spoed bestaat, die, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist.
5. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.
w.g. Van Buuren w.g. Van Heusden
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2015
163.