ECLI:NL:RVS:2015:3456

Raad van State

Datum uitspraak
11 november 2015
Publicatiedatum
11 november 2015
Zaaknummer
201410292/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Th.C. van Sloten
  • J. Hoekstra
  • F.D. van Heijningen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Waterdael III, herziening locatie 1, gemeente Someren

Op 11 november 2015 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Waterdael III, herziening [locatie 1]" van de gemeente Someren. Het geschil ontstond na de vaststelling van dit bestemmingsplan op 25 september 2014, waartegen appellanten, [appellante A] en [appellant B], beroep hadden ingesteld. De appellanten waren van mening dat het nieuwe bestemmingsplan hen te veel in hun ontwikkelingsmogelijkheden beperkte ten opzichte van het vorige plan. De Afdeling heeft de zaak op 16 september 2015 ter zitting behandeld, waarbij de appellanten werden bijgestaan door hun advocaat M.J.E. Driessen, en de gemeente werd vertegenwoordigd door Y.J.P. Vavier en A.J.M. van Son.

De Afdeling heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan beleidsvrijheid heeft om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die noodzakelijk zijn voor een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling toetst deze beslissingen terughoudend en beoordeelt of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De appellanten betoogden dat de bouwvlakken voor bedrijfsbebouwing te beperkt waren en dat de maximale goot- en bouwhoogte niet aan het gehele perceel was toegekend.

De Afdeling oordeelde dat de raad niet onredelijk heeft gehandeld door de bestaande bedrijfsbebouwing als zodanig te bestemmen en dat de wijzigingsbevoegdheid voldoende flexibiliteit biedt voor vervangende nieuwbouw. De appellanten hebben niet kunnen aantonen dat er concrete plannen voor vervangende nieuwbouw waren, en de Afdeling concludeerde dat het belang van de raad bij een goede ruimtelijke ordening zwaarder weegt dan de belangen van de appellanten. Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het beroep ongegrond en werd er geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

201410292/1/R3.
Datum uitspraak: 11 november 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante A] en [appellant B], gevestigd onderscheidenlijk wonend te Someren, (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
appellanten,
en
de raad van de gemeente Someren,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 september 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Waterdael III, herziening [locatie 1]" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 september 2015, waar [appellant B], bijgestaan door M.J.E. Driessen, en de raad, vertegenwoordigd door Y.J.P. Vavier en A.J.M. van Son, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Op het perceel [locatie 1] te Someren waren ten tijde van de vaststelling van het plan twee bedrijven, te weten een offset- en zeefdrukkerij ([locatie 2]) en een ingenieursbureau/machinefabriek ([locatie 3]), en een bedrijfswoning aanwezig. [appellant] is eigenaar van het perceel en exploiteert de offset- en zeefdrukkerij. De machinefabriek wordt door een derde geëxploiteerd. In de directe nabijheid van het perceel is een woonwijk voorzien, waarvoor krachtens het bestemmingsplan "Waterdael III" ten tijde van de vaststelling van het thans aan de orde zijnde plan een onherroepelijke woonbestemming gold.
Bij besluit van 21 oktober 2010 heeft de raad genoemd bestemmingsplan "Waterdael III" vastgesteld, waarbij aan het perceel de bestemming "Wonen - 1" werd toegekend en deze gronden tevens voor bestaande bedrijfsdoeleinden waren bestemd. Bij uitspraak van 20 juni 2012 in zaak nr. 201009359/1/R3 heeft de Afdeling het plandeel voor het perceel vernietigd omdat, anders dan de raad had beoogd, niet was uit te sluiten dat de ten tijde van de planvaststelling op het perceel aanwezige bedrijfsgebouwen niet als zodanig waren bestemd.
Het plan dat thans ter beoordeling voorligt, voorziet in een actuele planologisch-juridische regeling voor het perceel waarbij enkel de bestaande bedrijfsgebouwen als zodanig zijn bestemd. [appellant] vindt dat het plan hem ten opzichte van het vorige bestemmingsplan te veel in zijn ontwikkelingsmogelijkheden beperkt.
Toetsingskader
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Bouw- en gebruiksmogelijkheden
3. [appellant] betoogt dat de bouwvlakken voor bedrijfsbebouwing ten onrechte uitsluitend de oppervlakte van de bestaande bebouwing beslaan. Hierdoor wordt, anders dan in het voorgaande plan, geen flexibiliteit geboden voor de situering van eventuele vervangende nieuwbouw.
Voorts betoogt hij dat de onder het voorgaande plan geldende maximale goot- en bouwhoogte van 6 m onderscheidenlijk 11 m niet aan het gehele perceel is toegekend, terwijl uit de nota van zienswijzen volgt dat de raad dit met de vaststelling van het plan heeft beoogd. De voor enkele gebouwen toegekende goot- en bouwhoogte van 3 m en 5 m zijn volgens [appellant] niet toereikend voor het langwerpige bedrijfsgebouw in het westen van het plangebied.
Verder betoogt hij dat de aanduidingen voor de drukkerij en de machinefabriek in de weg staan aan het uitwisselen van functies tussen deze twee bedrijven en aan de vestiging van nieuwe bedrijven in milieucategorie 3.1. Volgens [appellant] staat deze wijze van bestemmen gelijk aan het opnemen van persoonsgebonden overgangsrecht, zodat de bestaande bedrijvigheid is wegbestemd.
3.1. Aan het perceel [locatie 1] zijn de bestemming "Bedrijf", meer bouwvlakken en de aanduidingen "bedrijfswoning", "specifieke vorm van bedrijf - drukkerij" en "specifieke vorm van bedrijf - machinefabriek" toegekend. Voor de bedrijfswoning, de drukkerij en de machinefabriek zijn een maximale goot- en bouwhoogte van 6 m onderscheidenlijk 11 m opgenomen. Voor het langwerpige gebouw in het westen van het plangebied is een maximale goot- en bouwhoogte van 3 m onderscheidenlijk 5 m opgenomen.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor:
a. bedrijfsmatige activiteiten, uitsluitend voor zover deze voorkomen in de categorieën 1 en 2 van de bij dit plan gevoegde Staat van bedrijfsactiviteiten;
b. bedrijfsmatige activiteiten van categorie 3.1 in de vorm van:
1. Een drukkerij ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - drukkerij";
2. Een machinefabriek ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - machinefabriek";
(…);
d. een bedrijfswoning uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning";
(…).
Ingevolge lid 3.2.1 geldt voor het bouwen van bouwwerken dat gebouwen en overkappingen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd.
Ingevolge lid 3.4 kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.1, aanhef en onder a en b, ten behoeve van bedrijven welke niet voorkomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat deze bedrijven naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de toegelaten milieucategorieën 1, 2 en/of 3.1.
Ingevolge lid 3.5, onder a, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen in de zin dat het bestaande bouwvlak mag worden verplaatst dan wel van vorm mag worden veranderd, met dien verstande dat de oppervlakte van het bouwvlak niet mag worden vergroot.
3.2. In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. De raad acht het, met het oog op een evenwichtige verhouding tussen de beoogde woningbouw en de bestaande bedrijfsmatige activiteiten, van belang dat een andere situering van bouwwerken op het bedrijfsperceel vooraf wordt getoetst op ruimtelijke aanvaardbaarheid. Daarom heeft hij uitsluitend de huidige situering van de bouwwerken bij recht willen toestaan. Volgens de raad biedt de wijzigingsbevoegdheid in artikel 3, lid 3.5, van de planregels voldoende flexibiliteit voor vervangende nieuwbouw van bestaande bedrijfsgebouwen.
De Afdeling acht het standpunt van de raad niet onredelijk. [appellant] heeft ter zitting naar voren gebracht dat de staat van het bedrijfsgebouw ter plaatse van de machinefabriek noopt tot vervangende nieuwbouw. Ter zitting is evenwel komen vast te staan dat [appellant] ten tijde van de vaststelling van het plan geen concrete plannen voor vervangende nieuwbouw van bedrijfsgebouwen bij het gemeentebestuur kenbaar heeft gemaakt. Verder heeft [appellant] ter zitting erop gewezen dat hij met een wijzigingsbevoegdheid afhankelijk zal zijn van de medewerking van het gemeentebestuur en dat derden tegen een bij wijzigingsbevoegdheid toegestane alternatieve situering van vervangende nieuwbouw in rechte kunnen opkomen. Met de vaststelling van het plan heeft de raad een groter gewicht toegekend aan het algemene belang bij het vooraf kunnen toetsen van concrete plannen voor vervangende nieuwbouw buiten het bestaande bouwvlak op ruimtelijke aanvaardbaarheid dan aan het belang van [appellant] bij het opnemen van bouwvlakken die bij recht meer flexibiliteit bieden voor de situering van vervangende nieuwbouw. Naar het oordeel van de Afdeling is dit niet onredelijk. Het betoog faalt.
3.3. Voor het langwerpige bedrijfsgebouw in het westen van het plangebied gold in het ontwerpplan een goot- en bouwhoogte van 3 m onderscheidenlijk 5 m. Deze hoogten zijn met de vaststelling van het plan niet gewijzigd. Voor de drukkerij en de machinefabriek gold in het ontwerpplan een goot- en bouwhoogte van 6 m. Naar aanleiding van de zienswijze van [appellant] heeft de raad de maximaal toegestane bouwhoogte voor de drukkerij en de machinefabriek bij de planvaststelling gewijzigd in 11 m. In de nota van zienswijzen staat hierover dat de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen in overeenstemming zal worden gebracht met de toegestane bouwhoogte in het voorheen geldende plan "Middengebied". De bouwhoogte bedraagt maximaal 11 m, aldus de nota van zienswijzen.
De Afdeling ziet geen aanleiding voor de conclusie dat uit de nota van zienswijzen volgt dat het de bedoeling van de raad is geweest om voor het hele bedrijfsperceel een maximale goot- en bouwhoogte van 6 m onderscheidenlijk 11 m toe te staan. In het voorheen geldende bestemmingsplan "Middengebied" werd, gelet op artikel 6, leden 3.5 en 4c, van de planvoorschriften behorend bij dat plan, een onderscheid gemaakt tussen hoofd- en bijgebouwen voor bedrijfsdoeleinden. Voor het langwerpige bedrijfsgebouw, dat gelet op de grootte kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw, gold een maximaal toegestane goot- en bouwhoogte van 3 m onderscheidenlijk 4,5 m. Gelet hierop heeft de raad, in overeenstemming met de nota van zienswijzen, de maximaal toegestane bouwhoogte voor het langwerpige bedrijfsgebouw in het westen van het plangebied in overeenstemming gebracht met de toegestane bouwhoogte in het voorheen geldende plan "Middengebied". Dat de raad geen grotere goot- en bouwhoogte dan 3 m onderscheidenlijk 5 m voor dat gebouw heeft willen toestaan, is naar het oordeel van de Afdeling niet onredelijk. Hierbij betrekt de Afdeling dat de raad met de vaststelling van het plan de bestaande bedrijfsbebouwing als zodanig heeft willen bestemmen. Verder heeft de raad toegelicht dat het langwerpige bedrijfsgebouw even groot is als het bijgebouw op het aangrenzende perceel Keizerstraat 111, zodat hij het vanuit een stedenbouwkundig oogpunt onwenselijk acht een grotere goot- en bouwhoogte op te nemen. Het betoog faalt.
3.4. De Afdeling stelt vast dat de drukkerij en de machinefabriek gelet op de aanduidingen "specifieke vorm van bedrijf - drukkerij" en "specifieke vorm van bedrijf - machinefabriek" in samenhang bezien met artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder b, van de planregels als zodanig zijn bestemd. De bedrijfsactiviteiten zijn daarom niet onder het overgangsrecht gebracht. Gelet op het bepaalde onder a zijn daarnaast bedrijven in milieucategorie 1 en 2 zoals opgenomen in de als bijlage bij de planregels gevoegde Staat van bedrijfsactiviteiten bij recht toegestaan. Dat de raad, gelet op de beoogde woningbouw rondom het bedrijfsperceel, andere bedrijven in milieucategorie 3.1 dan de bestaande drukkerij niet bij recht heeft willen toestaan is naar het oordeel van de Afdeling niet onredelijk. Dat [appellant] ter zitting naar voren heeft gebracht dat de bedrijfsactiviteiten van de machinefabriek binnen afzienbare tijd zullen worden gestaakt en dat de bestemmingsregeling tot gevolg heeft dat de categorie-3.1 bedrijvigheid van de drukkerij niet bij recht in deze dan vrijkomende bedrijfsgebouwen mag worden uitgeoefend, maakt dit oordeel niet anders. Hierbij betrekt de Afdeling dat beoogd is de bestaande bedrijfsactiviteiten te bestemmen. Ten tijde van het bestreden besluit was niet bekend dat de machinefabriek haar activiteiten zou staken. Bovendien kunnen ingevolge lid 3.4 bij omgevingsvergunning, waarmee van het plan wordt afgeweken, bedrijven worden toegestaan die naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bij recht toegestane bedrijven in milieucategorieën 1, 2 en/of 3. Het betoog faalt.
Wijzigingsbevoegdheid voor woningbouw
4. De raad stelt in zijn verweerschrift dat [appellant] de beroepsgrond over het ontbreken van een wijzigingsbevoegdheid voor woningbouw op zijn perceel niet kan aanvoeren, omdat hij daarover geen zienswijze naar voren heeft gebracht.
4.1. De Afdeling stelt vast dat [appellant] in zijn reactie op het voorontwerp van het plan heeft verzocht een wijzigingsbevoegdheid in het plan op te nemen voor woningbouw op zijn perceel. Met de zienswijze over het ontwerp van het plan heeft [appellant] zijn reactie op het voorontwerp ingelast, zodat deze reactie onderdeel uitmaakt van zijn zienswijze. Daarmee heeft [appellant], anders dan de raad stelt, het ontbreken van een wijzigingsbevoegdheid voor woningbouw in zijn zienswijze over het ontwerpplan naar voren gebracht. Reeds hierom is er geen aanleiding voor het oordeel dat [appellant] deze grond niet in beroep zou kunnen aanvoeren.
5. [appellant] betoogt dat de raad ten onrechte niet is ingegaan op zijn concrete verzoek om te voorzien in een wijzigingsbevoegdheid waarmee het plan ten behoeve van woningbouw kan worden gewijzigd, zoals ook in bestemmingsplan "Waterdael III" voor zijn perceel was opgenomen.
5.1. In de zienswijzennota wordt verwezen naar de nota van inspraak. Gelet op paragraaf 2.4 van de nota van inspraak heeft de raad gereageerd op het bij brief van 22 augustus 2013 door [appellant] gedane verzoek om de wijzigingsbevoegdheid op te nemen. Derhalve bestaat geen aanleiding voor de conclusie dat de raad niet op dit verzoek zou zijn ingegaan. In zoverre mist het betoog feitelijke grondslag.
In de nota van inspraak en ter zitting heeft de raad naar voren gebracht dat hij het opnemen van een dergelijke wijzigingsbevoegdheid niet wenselijk acht, omdat in dat geval in verschillende procedures een beroep kan worden gedaan op de terzake in verschillende bestemmingsplannen opgenomen wijzigingsbevoegdheid. In het voorheen geldende bestemmingsplan "Waterdael III" was, voordat de Afdeling het plandeel voor het perceel [locatie 1] had vernietigd, voor al deze gronden één wijzigingsbevoegdheid opgenomen. De raad heeft gesteld dat het perceel in de Structuurvisie Someren 2028 is aangemerkt als een onderdeel van een potentiële inbreidingslocatie, waardoor is vastgelegd dat de betrokken gronden in de toekomst, onder voorwaarden, voor woningbouw kunnen worden ontwikkeld. De raad heeft geen solitaire nieuwbouw op het perceel bij wijzigingsbevoegdheid mogelijk willen maken, maar wenst de mogelijkheden voor dergelijke nieuwbouw pas te beoordelen aan de hand van een concrete aanvraag voor woningbouw voor de gehele zich over verschillende percelen uitstrekkende inbreidingslocatie die het plangebied van het onderhavige plan overstijgt. Dat de raad het belang bij een integrale stedenbouwkundige beoordeling van de inbreidingslocatie als geheel te ontwikkelen woningbouwlocatie in één bestemmingsplanprocedure wenst te laten prevaleren boven het belang van [appellant] bij de door hem gevraagde wijzigingsbevoegdheid voor zijn perceel is naar het oordeel van de Afdeling niet onredelijk. Het betoog faalt.
Slotoverwegingen
6. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
7. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Boermans
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 november 2015
429-813.