ECLI:NL:RVS:2015:352

Raad van State

Datum uitspraak
6 februari 2015
Publicatiedatum
11 februari 2015
Zaaknummer
201402398/7/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.C. Kranenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan Buitengebied 2009, herziening locatie

In deze zaak gaat het om een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een bestemmingsplan dat door de raad van de gemeente Wierden is vastgesteld op 28 januari 2014. Het bestemmingsplan betreft de herziening van het Buitengebied 2009. Verzoekers, [verzoeker A] en [verzoeker B], beiden wonend in Hoge Hexel, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 27 januari 2015, waarbij de verzoekers en de raad, vertegenwoordigd door M. Stevens-Welleweerd, L. Pak en A. Ballast, aanwezig waren. Ook een belanghebbende is gehoord. De voorzieningenrechter overweegt dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. Eerder is al geoordeeld dat verzoekers mogelijk geen belanghebbenden zijn bij het besluit, wat hen zou uitsluiten van het instellen van beroep. De voorzieningenrechter concludeert dat de afstand tussen de woningen van verzoekers en het plangebied te groot is om een rechtstreeks belang aan te nemen. Daarom wordt het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201402398/7/R1.
Datum uitspraak: 6 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:
[verzoeker A] en [verzoeker B], beiden wonend te Hoge Hexel, gemeente Wierden,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Wierden,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 januari 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 2009, herziening [locatie]" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker A] en [verzoeker B] beroep ingesteld.
[verzoeker A] en [verzoeker B] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 januari 2015, waar [verzoeker A] en [verzoeker B] en de raad, vertegenwoordigd door M. Stevens-Welleweerd, L. Pak en A. Ballast, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [belanghebbende] als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Op een eerder verzoek om in dezelfde zaak een voorlopige voorziening te treffen heeft de voorzitter van de Afdeling bij uitspraak van 2 juni 2014 (in zaak nr. 201402398/2/R1) overwogen dat de Afdeling naar verwachting in de bodemprocedure zou oordelen dat [verzoeker A] en [verzoeker B] geen belanghebbenden zijn bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en dat zij daartegen ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, geen beroep kunnen instellen. De voorzitter (thans: de voorzieningenrechter) zag daarin aanleiding het verzoek af te wijzen.
3. In de hoofdzaak heeft de Afdeling na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Awb) bij uitspraak van 4 juli 2014 (in zaak nr. 201402398/4/R1) geoordeeld dat [verzoeker A] en [verzoeker B] geen belanghebbenden zijn bij het bestreden besluit. Daarop verklaarde de Afdeling het beroep kennelijk niet-ontvankelijk.
4. In de uitspraak op verzet (artikel 8:55 van de Awb) van 10 november 2014 (in zaak nr. 201402398/6/R1) heeft de Afdeling overwogen dat de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten die verband houden met en het gevolg zijn van het plan niet van dien aard zijn, dat [verzoeker A] en [verzoeker B] zonder meer niet als belanghebbend kunnen worden aangemerkt. Nu geen sprake was van de voor de toepassing van artikel 8:54 van de Awb vereiste kennelijkheid, dient dit tijdens het onderzoek ter zitting nader te worden onderzocht, waar ook de raad en de initiatiefnemer kunnen worden gehoord. De Afdeling zag daarin aanleiding het verzet gegrond te verklaren, waaruit volgt dat de uitspraak van 4 juli 2014 is vervallen.
5. Anders dan bij de behandeling ter zitting van het eerdere verzoek om een voorlopige voorziening te treffen zijn [verzoeker A] en [verzoeker B] ter zitting verschenen, alwaar zij hun standpunten nader hebben toegelicht. De voorzieningenrechter ziet zich derhalve opnieuw voor de vraag gesteld hoe de Afdeling naar verwachting in de bodemprocedure zal oordelen over de belanghebbendheid van [verzoeker A] en [verzoeker B] bij het bestreden besluit en overweegt daartoe als volgt.
5.1. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) kan door een belanghebbende bij de Afdeling beroep worden ingesteld tegen een besluit als het aan de orde zijnde.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
5.2. Het plan voorziet in uitbreiding van [activiteitencentrum] dat is gevestigd aan de [locatie] en voorziet ter plaatse in dagrecreatieve voorzieningen met bijbehorende gebouwen. Het activiteitencentrum wordt geëxploiteerd door [belanghebbende].
[verzoeker A] en [verzoeker B] wonen op ongeveer 800 m onderscheidenlijk ruim 1 km van het plangebied. Vanuit hun woningen hebben zij geen zicht op het plangebied.
5.3. Voor zover [verzoeker A] en [verzoeker B] aanvoeren dat vanuit het activiteitencentrum activiteiten worden ontplooid ter plaatse van onder meer bossen buiten het plangebied en in de nabijheid van hun woningen, is het gestelde gebruik van die gronden naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet het gevolg van het bestreden besluit. Het gebruik van de betrokken gronden wordt gereguleerd in het voor die gronden geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2009". Voor zover het in dat plan toegestane gebruik voor extensieve dagrecreatie wordt overschreden, kunnen [verzoeker A] en [verzoeker B] het gemeentebestuur verzoeken om handhaving. Overigens hebben [verzoeker A] en [verzoeker B] niet aannemelijk gemaakt dat de gestelde activiteiten plaatsvinden vanuit het activiteitencentrum, nu [belanghebbende] ter zitting heeft verklaard dat hij, behoudens het gebruik van de openbare weg, alleen activiteiten binnen het plangebied ontplooit.
Verder is niet gebleken dat het plan leidt tot een significante toename van het aantal verkeersbewegingen op de Oude Zwolseweg ter hoogte van de woningen van [verzoeker A] en [verzoeker B].
Voorts kan naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet worden ingezien dat de voorziene dagrecreatieve voorzieningen, met bijbehorende gebouwen en parkeervraag, zodanige gevolgen hebben voor de flora en fauna, de archeologische waarden en de kwaliteit van het waterwingebied, dat dit noemenswaardige gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen van [verzoeker A] en [verzoeker B] en de door hen genoemde eigen waterbron.
Daarnaast is, gelet op de aard van de Oude Zwolseweg en de alternatieve ontsluitingsroute van hun woningen, niet gebleken dat het mogelijke parkeren door bezoekers van het activiteitencentrum aan de Oude Zwolseweg de bereikbaarheid van de woningen van [verzoeker A] en [verzoeker B] zal beperken.
5.4. Gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkeling die het plan mogelijk maakt en het hiervoor overwogene, is de afstand tussen de woningen van [verzoeker A] en [verzoeker B] en het plangebied naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen. In hetgeen [verzoeker A] en [verzoeker B] hebben aangevoerd bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang van hen rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt.
Gelet hierop acht de voorzieningenrechter aannemelijk dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat [verzoeker A] en [verzoeker B] geen belanghebbenden zijn bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en dat zij daartegen ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, geen beroep kunnen instellen.
6. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek af te wijzen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.S.S. Hupkes, griffier.
w.g. Kranenburg w.g. Hupkes
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2015
635.