ECLI:NL:RVS:2015:3544

Raad van State

Datum uitspraak
18 november 2015
Publicatiedatum
18 november 2015
Zaaknummer
201410005/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R. van der Spoel
  • R.J.J.M. Pans
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen na alcoholmisbruik

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 7 november 2014 zijn beroep ongegrond verklaarde. Het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) had op 20 december 2013 besloten om geen verklaring van geschiktheid te verlenen aan [appellant], waardoor zijn rijbewijs ongeldig bleef. Dit besluit volgde op een eerdere ongeldigverklaring van zijn rijbewijs in 2011, na een aanhouding wegens rijden onder invloed, waarbij een bloedalcoholgehalte van 2,05 ‰ was vastgesteld. Het CBR had [appellant] verplicht om mee te werken aan een onderzoek naar zijn geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen.

Tijdens de zitting op 25 augustus 2015 werd de zaak behandeld, waarbij [appellant] werd bijgestaan door zijn advocaat mr. N. Stolk. Het CBR werd vertegenwoordigd door mr. I.S.B. Metaal en arts W. van Os. [appellant] voerde aan dat het rapport van de psychiater en arts, dat aan het besluit van het CBR ten grondslag lag, gebreken vertoonde. Hij stelde dat de verhoogde gamma-GT waarde, die in het rapport werd genoemd, mogelijk het gevolg was van medicijngebruik en niet van alcoholmisbruik.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het CBR zich op het rapport had mogen baseren, omdat er geen voldoende bewijs was dat de conclusies van het rapport onjuist waren. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen aanleiding was om de weigering van de verklaring van geschiktheid niet in stand te laten. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201410005/1/A1.
Datum uitspraak: 18 november 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 november 2014 in zaak nr. 14/4445 in het geding tussen:
[appellant]
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (lees: de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen; hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 20 december 2013 heeft het CBR geen verklaring van geschiktheid verleend aan [appellant], waardoor zijn rijbewijs ongeldig blijft.
Bij besluit van 24 april 2014 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 november 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 augustus 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. N. Stolk, advocaat te Rotterdam, en het CBR, vertegenwoordigd door mr. I.S.B. Metaal, werkzaam bij het CBR, bijgestaan door W. van Os, arts, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] is in 2011 aangehouden op verdenking van rijden onder invloed. Hierbij is bij [appellant] een bloedalcoholgehalte van 2,05 ‰ geconstateerd. Naar aanleiding daarvan heeft het CBR aan [appellant] meegedeeld dat hij verplicht is mee te werken aan een onderzoek naar de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor zijn rijbewijs is afgegeven.
Bij besluit van 21 september 2011 heeft het CBR het rijbewijs van [appellant] ongeldig verklaard omdat hij de kosten voor het onderzoek niet of niet tijdig heeft betaald.
2. Op 12 oktober 2013 heeft [appellant] zich laten keuren door psychiater J. Tijdink en arts J.J. Tjen-a-Tak. De bevindingen van dit onderzoek, waarvan een bloedonderzoek deel heeft uitgemaakt, zijn neergelegd in een rapport "Verslag van bevindingen in het kader van vorderingsprocedure ex artikel 130 - 134a van de Wegenverkeerswet 1994 norm 8.8" (hierna: het rapport). Volgens het rapport is uit een laboratoriumonderzoek gebleken dat [appellant] een licht verhoogde gamma-GT waarde heeft hetgeen een aanwijzing kan zijn voor overmatig alcoholgebruik. Niet in geschil is dat dit een schrijffout is en dat wordt bedoeld dat er sprake is van een aanzienlijk verhoogde gamma-GT waarde. Verder staat in het rapport dat [appellant] een verhoogde bloeddruk heeft. Dit kan volgens het rapport wijzen op chronisch overmatig alcoholgebruik, maar de bloeddruk kan ook door een aantal andere redenen verhoogd zijn.
Voorts is volgens het rapport sprake van een discrepantie tussen enerzijds de conclusie van de alcoholanamnese en anderzijds die van de laboratoriumuitslagen. Bij een dergelijke alcoholanamnese passen deze laboratoriumuitslagen niet. Volgens het rapport is er derhalve waarschijnlijk sprake van onderrapportage van het alcoholgebruik in het afgelopen jaar.
Volgens het rapport kan op basis van alle relevante gegevens bij [appellant] de psychiatrische diagnose alcoholmisbruik in ruime zin gesteld worden. Het lijkt niet aannemelijk dat [appellant] met het alcoholmisbruik is gestopt, aldus het rapport. Het CBR heeft de conclusie van het rapport aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd.
3. In beroep heeft [appellant] een notitie van 3 juli 2014 overgelegd waarin de resultaten zijn neergelegd van een op zijn initiatief door R.F.J. Schop, internist, verricht bloedonderzoek. Volgens deze resultaten is de Gamma-GT bloedwaarde van [appellant] marginaal verhoogd en is de differentiaal diagnose van een verhoogd gamma-GT breder dan alleen alcoholgebruik. Het zou bijvoorbeeld ook verklaard kunnen worden vanuit het gebruik van anti-epileptica, aldus de notitie van 3 juli 2014.
Verder heeft [appellant] een verklaring van 9 januari 2015 van J. Schuuring, neuroloog, overgelegd waarin staat dat de anti-epileptica die [appellant] al langere tijd gebruikt een verhoging van de leverwaardes (zoals gamma-GT) kunnen geven. Voorts heeft [appellant] een verklaring van 11 februari 2015 van F.L.J.M. Somers, apotheker, overgelegd waarin is vermeld dat er een zeer goede kans is dat de gevonden afwijkende leverenzymwaarden te wijten zijn aan het geneesmiddelgebruik van [appellant]. Verder heeft [appellant] een aan zijn huisarts gerichte brief van 30 december 2014 overgelegd van een psychiater, werkzaam bij BoumanGGZ te Rotterdam. [appellant] was door zijn huisarts naar deze instelling verwezen voor de behandeling van alcoholafhankelijkheid. In de brief merkt de psychiater op dat nu [appellant] heeft verklaard al lange tijd geen alcohol meer te gebruiken, van behandeling geen sprake kan zijn en [appellant] dan ook wordt terugverwezen naar de huisarts. Verder brengt de psychiater in die brief nog advies uit over testen waarmee kan worden aangetoond dat [appellant] geen alcohol gebruikt. Voorts heeft [appellant] een bloedonderzoek laten uitvoeren in januari 2015 waarvan de resultaten zijn neergelegd in een notitie van 20 februari 2015.
4. [appellant] betoogt dat het rapport naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het CBR dit niet - of niet zonder meer - aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen.
[appellant] vindt steun voor zijn betoog in de resultaten van de door hem overgelegde documenten als hiervoor vermeld. Tevens voert hij aan dat de anamnese die aan de bevindingen in het rapport ten grondslag is gelegd, slechts vijftien minuten heeft geduurd.
4.1. Ingevolge artikel 97, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen (hierna: het Reglement) worden verklaringen van geschiktheid op aanvraag en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief door het CBR in het rijbewijsregister geregistreerd ten behoeve van een ieder die voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorvoertuigen. Het CBR doet van deze registratie mededeling aan de aanvrager.
Ingevolge artikel 101, eerste lid, aanhef en onder a, is het CBR bevoegd te vorderen dat de aanvrager zich op eigen kosten laat keuren door een of meer door het CBR aangewezen artsen of andere deskundigen dan wel dat de aanvrager zich onderwerpt aan een technisch onderzoek, verricht door een door het CBR aangewezen deskundige, of aan een rijproef, afgenomen door een door het CBR aangewezen deskundige, indien de door de aanvrager overgelegde eigen verklaring dan wel, indien een geneeskundig verslag wordt vereist, het geneeskundig verslag daartoe aanleiding geeft.
Ingevolge artikel 2 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 (hierna: de Regeling) worden de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
Hoofdstuk 8 van de bijlage is getiteld "Psychiatrische stoornissen". In paragraaf 8.8. "Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)", is onder meer bepaald dat voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen een specialistisch rapport is vereist. Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt. Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport - geschikt kunnen worden geacht. Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.
4.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 december 2013 in zaak nr. 201300784/1/A1), bestaat in een geval waarin de diagnose alcoholmisbruik is gesteld, slechts aanleiding om een weigering een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen in het rijbewijzenregister te registreren niet in stand te laten indien de psychiatrische rapportage naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is, zodanig dat het CBR zich daarop niet heeft mogen baseren.
4.3. [appellant] betoogt tevergeefs, onder verwijzing naar de door hem overgelegde notities en verklaringen zoals genoemd onder 3 dat de bij hem op 12 oktober 2013 aangetroffen aanzienlijk verhoogde gamma-GT waarde kan worden veroorzaakt door de medicijnen die hij in die periode heeft gebruikt.
Volgens de door [appellant] overgelegde notities bloedonderzoek is bij hem slechts een marginaal verhoogde gamma-GT waarde geconstateerd terwijl volgens het rapport naar aanleiding van het onderzoek van 12 oktober 2013 dat aan het besluit op bezwaar ten grondslag is gelegd, bij hem een aanzienlijk verhoogde gamma-GT waarde is vastgesteld. Niet in geschil is dat ten tijde van het uitvoeren van de verschillende bloedonderzoeken de door [appellant] gebruikte medicatie ongewijzigd is gebleven. Dit blijkt ook uit het rapport waarin een lijst is opgenomen van de door [appellant] gebruikte medicatie waarmee psychiater Tijdink en arts Tjen-a-Tak bekend waren bij het uitvoeren van het laboratoriumonderzoek.
Gelet op dit ongewijzigde medicijngebruik is niet aannemelijk geworden
dat de verhoogde GT-waarde in het rapport van het onderzoek op 12 februari 2013 is te wijten aan het medicijngebruik van [appellant].
Hierbij wordt in aanmerking genomen dat Van Os in zijn hoedanigheid als arts ter zitting heeft verklaard dat er geen reden is om te veronderstellen dat de leverwaarde fluctueert bij een gelijkblijvend medicijngebruik. Dit is juist wel het geval bij alcoholgebruik, aldus Van Os.
Nu de bloedonderzoeken waarop [appellant] zich beroept alle zijn uitgevoerd na het besluit op bezwaar kan het feit dat daarbij een lagere GT-waarde is vastgesteld ook voor het overige niet leiden tot vernietiging van het besluit op bezwaar van 24 april 2014.
4.4. Verder betoogt [appellant] tevergeefs dat het gesprek met de psychiater waarvan de conclusies zijn neergelegd in het rapport, slechts kort heeft geduurd. Deze omstandigheid betekent immers niet noodzakelijkerwijs dat het aan het rapport ten grondslag gelegde onderzoek onzorgvuldig is geweest. Bovendien heeft [appellant] de aan hem gestelde vragen, de door hem gegeven antwoorden en de op grond hiervan getrokken conclusie niet, althans onvoldoende bestreden.
Voorts bevat de door [appellant] overgelegde brief van een psychiater die werkzaam is bij BoumanGGZ gezien de hiervoor onder 4.3 weergegeven inhoud daarvan geen aanwijzingen voor twijfel over de deugdelijkheid van het op 12 oktober 2013 verrichte onderzoek en de op basis daarvan gestelde psychiatrische diagnose.
4.5. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat niet gebleken is dat het rapport naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is, dat het CBR zich daarop niet heeft mogen baseren. Het CBR heeft het rapport derhalve ten grondslag mogen leggen aan zijn standpunt dat bij [appellant] geen sprake is van een recidiefvrije periode van één jaar.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. R.J.J.M. Pans en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, griffier.
w.g. Van der Spoel w.g. Van Leeuwen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 november 2015
543.