ECLI:NL:RVS:2015:3567

Raad van State

Datum uitspraak
10 november 2015
Publicatiedatum
18 november 2015
Zaaknummer
201506697/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • N.S.J. Koeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan en omgevingsvergunning voor appartementencomplex in Houten

Op 10 november 2015 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in een geschil tussen een verzoeker, wonend te Houten, en de raad van de gemeente Houten en het college van burgemeester en wethouders van Houten. Het geschil betreft het bestemmingsplan 'Herontwikkeling hoek Lobbendijk/Koningin Wilhelminaweg (oude locatie Bogermanschool)' dat op 2 juli 2015 door de raad is vastgesteld, en de omgevingsvergunning die op 14 juli 2015 is verleend voor de bouw van een appartementencomplex op de betreffende locatie.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld op 2 november 2015. De verzoeker betoogde dat hij als belanghebbende moet worden aangemerkt, ondanks dat zijn woning op ongeveer 40 meter afstand van het geplande appartementencomplex ligt. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoeker als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat hij mogelijk zicht heeft op het gebouw, en dat zijn beroep inhoudelijk zal worden besproken in de bodemprocedure.

De voorzieningenrechter heeft vervolgens de inhoudelijke bezwaren van de verzoeker tegen het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning beoordeeld. De verzoeker stelde dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de aanwezigheid van vleermuizen in het plangebied en dat het appartementencomplex niet past in de omgeving. De voorzieningenrechter oordeelde dat de raad niet in redelijkheid had kunnen inzien dat de Flora- en faunawet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Ook werd geoordeeld dat de omvang van het gebouw niet zodanig is dat het detoneert in de omgeving. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201506697/2/R2.
Datum uitspraak: 10 november 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Houten,
en
1. de raad van de gemeente Houten,
2. het college van burgemeester en wethouders van Houten,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 2 juli 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Herontwikkeling hoek Lobbendijk/Koningin Wilhelminaweg (oude locatie Bogermanschool)" vastgesteld.
Het college heeft ingevolge artikel 3.31, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening bij besluit van 14 juli 2015 een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een appartementencomplex op de hoek van de Lobbendijk en de Koningin Wilhelminaweg.
Tegen deze besluiten heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
Bij afzonderlijke brief heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 november 2015, waar [verzoeker], en de raad, vertegenwoordigd door ing. W.F. de Moed en R.D. de Goede, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting CZP Investsments 1 B.V., vertegenwoordigd door mr. M. Klijnstra, advocaat te Amsterdam, en J. van Dijk, gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Het plan en de omgevingsvergunning
2. Het plan voorziet in de bouw van een appartementencomplex met ten hoogste 48 woningen, een gemeenschappelijke- en een religieuze ruimte. Het plangebied ligt in de kern Houten. De omgevingsvergunning is verleend voor het bouwen van dit appartementencomplex.
Ontvankelijkheid
3. De raad en CZP betogen dat het beroep van [verzoeker] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Zij voeren hiertoe in het bijzonder aan dat hij geen direct zicht zal hebben op het appartementencomplex.
3.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
3.2. De voorzieningenrechter stelt vast dat de afstand van de woning van [verzoeker] tot het voorziene appartementencomplex ongeveer 40 meter zal bedragen. Voorts valt, vanwege de maximaal toegestane bouwhoogte van twaalf meter van het appartementencomplex, niet uit te sluiten dat [verzoeker] vanuit zijn woning zicht zal hebben op dit gebouw. Gelet hierop gaat de voorzieningenrechter er vanuit dat [verzoeker] als belanghebbende zal worden aangemerkt en dat zijn beroep inhoudelijk zal worden besproken in de bodemprocedure.
Inhoudelijke bezwaren tegen het plan
4. [verzoeker] betoogt dat onvoldoende onderzoek is verricht naar de aanwezigheid van vaste verblijfplaatsen van vleermuizen in het plangebied.
4.1. De voorzieningenrechter overweegt dat de vraag of voor de uitvoering van het plan een vrijstelling geldt, dan wel een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw) nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, in beginsel pas aan de orde komt in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet had mogen vaststellen indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Gelet op de uitkomsten van de "Quick scan Flora- en faunawet Bogermanschool te Houten" van november 2014, de aanvullende "Quickscan Flora- en faunawet en vleermuizencheck Wilhelminaweg Houten" en de toelichting ter zitting van de raad, kan naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet staande worden gehouden dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Overigens heeft CZP ter zitting verklaard dat zij zonder een eventueel benodigde ontheffing niet zal overgaan tot ontwikkeling van de desbetreffende gronden.
5. [verzoeker] betoogt voorts dat het voorziene appartementencomplex vanwege de toegestane bouwhoogte, in combinatie met de grote massa, niet past in de omgeving.
5.1. Niet in geschil is tussen partijen dat het gebouw een aanzienlijke omvang heeft. De voorzieningenrechter acht de omvang echter niet dusdanig massaal dat aanleiding bestaat voor het oordeel dat het gebouw detoneert in de omgeving, onder meer gelet op de aanwezigheid van andere omvangrijke gebouwen in de omgeving, waaronder de meerlaagse bebouwing ten westen van het plangebied, waarop de raad ter zitting heeft gewezen. Verder heeft de raad in dit verband in aanmerking kunnen nemen dat ook op grond van het thans geldende bestemmingsplan reeds bebouwing met een hoogte van twaalf meter is toegestaan en feitelijk al een bouwwerk, de voormalige school, van eveneens aanzienlijke omvang aanwezig is.
Bezwaren tegen de omgevingsvergunning
6. [verzoeker] betoogt dat het uiterlijk en de plaatsing van de voorziene nieuwbouw niet in overeenstemming is met de redelijke eisen van welstand zoals verwoord in de "Welstandsnota 2011" van de gemeente Houten.
6.1. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het college het bouwplan heeft laten beoordelen en dat over het bouwplan een positief advies is afgegeven. Ter zitting is toegelicht dat hierbij het "Beeldkwaliteitsplan Oude Dorp" is betrokken. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak in zaak nr. 201400320/1/A4) mag het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden, aan een dergelijk advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd, leidt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet tot het oordeel dat aan het advies naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken kleven dat het college dit advies niet in redelijkheid aan zijn oordeel omtrent de kwaliteit van het bouwplan ten grondslag heeft mogen leggen.
Conclusie
7. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. F.J.M. Schoonbrood, griffier.
w.g. Koeman w.g. Schoonbrood
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 november 2015
694.