ECLI:NL:RVS:2015:3574

Raad van State

Datum uitspraak
12 november 2015
Publicatiedatum
18 november 2015
Zaaknummer
201501041/4/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan Buitengebied 2014

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 12 november 2015 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in het geding tussen een verzoeker, wonend te Oldeberkoop, en de raad van de gemeente Weststellingwerf. Het verzoek volgde op het besluit van de raad van 1 december 2014, waarbij het bestemmingsplan "Buitengebied 2014" werd vastgesteld. De verzoeker heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij stelt dat hij een spoedeisend belang heeft bij het treffen van deze maatregel.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 29 oktober 2015 ter zitting behandeld. De verzoeker betoogde dat hij door de inwerkingtreding van het bestemmingsplan niet verder kan met de ontwikkeling van zijn bedrijf, omdat hij investeringen moet doen in onder andere een omheining en een koelhuis. Hij stelde dat het nieuwe plantseizoen was aangebroken en dat hij nieuwe bomen had geplant, waardoor hij rechtszekerheid nodig had om zijn bedrijf verder te kunnen ontwikkelen.

De voorzieningenrechter overwoog dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. Hij concludeerde dat de verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een spoedeisend belang. Het gebruik van de gronden viel onder het overgangsrecht, waardoor de verzoeker zijn activiteiten kon voortzetten. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat er geen acute noodsituatie was ontstaan en de verzoeker niet kon aantonen dat hij niet verder kon met zijn investeringen zonder rechtszekerheid. De voorzieningenrechter benadrukte dat de procedure niet bedoeld is om een versnelde behandeling van de hoofdzaak af te dwingen.

De beslissing van de voorzieningenrechter was om het verzoek af te wijzen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 12 november 2015.

Uitspraak

201501041/4/R4.
Datum uitspraak: 12 november 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te Oldeberkoop, gemeente Ooststellingwerf,
verzoeker,
en
de raad van de gemeente Weststellingwerf,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 1 december 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 2014" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 oktober 2015, waar [verzoeker], in persoon, is verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Bij uitspraak van 23 april 2015, nr. 201501041/2/R4, heeft de voorzieningenrechter een eerder verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. [verzoeker] betoogt dat die afwijzing is gebaseerd op de onjuiste veronderstelling dat binnen enkele maanden een uitspraak in de hoofdzaak zou volgen. Voorts betoogt hij dat hij wel degelijk een spoedeisend belang heeft. Het nieuwe plantseizoen is aangebroken, en hij heeft nieuwe bomen geplant. Voorts moeten investeringen worden gedaan in onder meer een omheining en een koelhuis. [verzoeker] betoogt dat hij, zolang hij niet de zekerheid heeft dat hij door kan gaan, zijn bedrijf niet verder kan ontwikkelen.
3. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4. Gelet op die bepaling is een voorlopige voorziening in beginsel een tijdelijke maatregel, waardoor wordt voorkomen dat onomkeerbare gevolgen van een bestreden besluit zich voordoen alvorens in de hoofdzaak is beslist of het besluit in stand kan blijven. De voorzieningenrechter kan daarbij zijn verwachtingen inzake de uitkomst van de hoofdzaak alsmede het gewicht van de betrokken belangen betrekken. Voorop staat echter dat een spoedeisend belang vereist dat onverwijld een voorziening wordt getroffen.
5. [verzoeker] heeft niet aannemelijk gemaakt dat een spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb aan de orde is. Zoals in de uitspraak op zijn eerdere verzoek om voorlopige voorziening is geconstateerd valt het gebruik van de gronden dat bestond op het moment van inwerkingtreding van het plan onder het overgangsrecht. Dit gebruik kan dus worden voortgezet, hiertegen kan niet handhavend worden opgetreden. Voorts is niet gebleken en ook niet door [verzoeker] gesteld dat door de inwerkingtreding van het plan en de beperkingen die gepaard gaan met het overgangsrecht een acute noodsituatie, financieel of anderszins, is ontstaan of dreigt te ontstaan. In zijn beroepsschrift en aanvullende stukken en ter zitting heeft hij toegelicht dat hij niet voort kan gaan met de investeringen die voor de exploitatie van zijn bedrijf nodig zijn, zolang hij geen rechtszekerheid heeft. Rechtszekerheid kan door een voorlopige voorziening, zoals hiervoor overwogen naar zijn aard een tijdelijke maatregel, echter niet worden bereikt. Ten aanzien van zijn stelling dat het eerste verzoek mede is afgewezen omdat de verwachting bestond dat binnen enkele maanden uitspraak in de hoofdzaak zou worden gedaan overweegt de voorzieningenrechter dat uit de uitspraak niet blijkt dat een dergelijke verwachting van belang is geweest voor het oordeel.
6. Voor zover [verzoeker] met zijn verzoek beoogt te bereiken dat de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak doet in de hoofdzaak wordt het volgende overwogen.
Weliswaar kan de voorzieningenrechter ingevolge artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak, indien deze van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Deze procedure is evenwel niet bedoeld om een versnelde behandeling van het beroep in de hoofdzaak te kunnen afdwingen.
7. Gelet op al het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening af te wijzen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, griffier.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Postma
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2015
539.