ECLI:NL:RVS:2015:3601

Raad van State

Datum uitspraak
25 november 2015
Publicatiedatum
25 november 2015
Zaaknummer
201501111/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Vlas
  • S. Langeveld-Mak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit over inschrijving op sollicitantenlijst voor ambulante handel op de Noordermarkt te Amsterdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het beroep van [appellante] ongegrond werd verklaard. De zaak betreft de inschrijving op de sollicitantenlijst voor de zaterdagmarkt op de Noordermarkt in Amsterdam. Bij besluiten van 6 januari 2014 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum de plaats van [belanghebbende] op de sollicitantenlijst doorgehaald en deze overgeschreven naar [appellante]. Het algemeen bestuur verklaarde het bezwaar van [appellante] ongegrond en trok de besluiten van 6 januari 2014 in, wat leidde tot de uitspraak van de rechtbank op 30 december 2014. De rechtbank oordeelde dat de Verordening op de straathandel 2008 geen mogelijkheid biedt voor [appellante] om de vaste plaats van [belanghebbende] over te nemen, terwijl deze nog ambulante handel uitoefent op andere markten. Het hoger beroep van [appellante] is ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de Verordening correct is toegepast. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de verzoeken van [appellante] af.

Uitspraak

201501111/1/A3.
Datum uitspraak: 25 november 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 december 2014 in zaak nr. 14/4065 in het geding tussen:
[appellante]
en
het algemeen bestuur van de bestuurscommissie stadsdeel Centrum Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluiten van 6 januari 2014 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum (thans: het algemeen bestuur van de bestuurscommissie stadsdeel Centrum Amsterdam, hierna: het algemeen bestuur) de plaats op de sollicitantenlijst van de zaterdagmarkt op de Noordermarkt van [belanghebbende] doorgehaald, zijn vaste plek op markt overgeschreven naar [appellante] en aan [appellante] een nieuw nummer op de sollicitantenlijst toegekend.
Bij besluit van 20 mei 2014 heeft het algemeen bestuur het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, de besluiten van 6 januari 2014 ingetrokken en de aanvraag afgewezen.
Bij uitspraak van 30 december 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het algemeen bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 oktober 2015, waar [appellante], en het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door mr. S. van Gerven-Mandjes, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Teneinde het algemeen bestuur en [appellante] gelegenheid te bieden tot overeenstemming te komen is het onderzoek ter zitting geschorst.
Bij brief van 29 oktober 2015 heeft het algemeen bestuur medegedeeld dat het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid.
[appellante] heeft een schriftelijke reactie ingediend.
Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven. Vervolgens is het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Verordening op de straathandel 2008 (hierna: de Verordening) is het verboden de ambulante handel uit te oefenen zonder te zijn ingeschreven in een daarvoor door het college bijgehouden register.
Ingevolge artikel 2.4, eerste lid, onder b, haalt het college de inschrijving in het register door indien de plaats op de sollicitantenlijst is overgeschreven op grond van artikel 3.6, eerste of tweede lid.
Ingevolge artikel 2.5, eerste lid, kan het college aan de levenspartner van de ingeschrevene een partnerkaart verstrekken, waarmee in diens plaats een marktplaats kan worden ingenomen.
Ingevolge het derde lid wordt de houder van de partnerkaart niet als ambulant handelaar in het register ingeschreven.
Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, kan het college, ingeval van het overlijden, het bereiken van de 58-jarige leeftijd, of de blijvende ongeschiktheid van de ingeschrevene om de ambulante handel uit te oefenen, diens plaats op de sollicitantenlijst overschrijven op naam van de levenspartner.
Ingevolge artikel 3.7, aanhef en onder c, haalt het college de plaats op de sollicitantenlijst van een markt door indien de inschrijving in het register wordt doorgehaald.
Ingevolge artikel 3.13, eerste lid, schrijft het college, bij een overschrijving als bedoeld in artikel 3.6, ook de vergunning voor een vaste marktplaats over op naam van de levenspartner of gewezen levenspartner van de ingeschrevene.
Ingevolge artikel 8.4 kan het college de artikelen 3.6, 3.13, 4.6 en 4.7 buiten toepassing laten of daarvan afwijken, indien de toepassing zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Ingevolge artikel 24, eerste lid, van de Verordening op de bestuurscommissies 2013 oefent het algemeen bestuur de taken en bevoegdheden uit die door de gemeenteraad, het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester aan hem zijn overgedragen of gemandateerd.
Ingevolge het tweede lid worden de taken en bevoegdheden die door de gemeenteraad, het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester worden overgedragen of gemandateerd vermeld in de bij deze verordening behorende bijlage 2 (taken) en bijlage 3 (bevoegdheden).
Ingevolge bijlage 3, bevoegdhedenregister bestuurscommissies, onder G.2 is de bevoegdheid om uitvoering te geven aan de Verordening op de Straathandel 2008 gedelegeerd aan het algemeen bestuur.
2. In het voorjaar van 2010 heeft [appellante] een partnerkaart aangevraagd ten einde de plaats van [belanghebbende] op de zaterdagmarkt op de Noordermarkt in te nemen, omdat hij hiertoe wegens langdurige ziekte niet meer in staat was. Omdat de houder van een partnerkaart niet zelf ingeschreven mag staan als ambulant handelaar is de inschrijving van [appellante] bij besluit van 23 april 2010 doorgehaald. Op 16 juli 2010 kreeg [belanghebbende] een voorkeurskaart en op 1 januari 2011 heeft [belanghebbende] een vaste markplaats gekregen op de Noordermarkt waarvan [appellante] door middel van de partnerkaart gebruik maakt.
Op 6 januari 2014 hebben [appellante] en [belanghebbende] verzocht om overschrijving van deze vaste plaats naar [appellante], inclusief de aan [belanghebbende] toegekende plaats op de sollicitantenlijst.
Bij besluit van 6 januari 2014 heeft het dagelijks bestuur de vaste plaats overgeschreven en daarbij aan [appellante] een nieuw, hoger, sollicitantennummer toegekend en bij separaat besluit van 6 januari 2014 heeft het [belanghebbende]s naam op de sollicitantenlijst met het bijbehorende hogere sollicitantennummer doorgehaald.
Bij besluit van 20 mei 2014 heeft het algemeen bestuur het bezwaar van [appellante] en [belanghebbende] ongegrond verklaard, de besluiten van 6 januari 2014 ingetrokken en de aanvraag afgewezen.
3. De rechtbank heeft vastgesteld dat met het intrekken van de besluiten van 6 januari 2014 de situatie van voor die besluiten geheel is hersteld. Dit betekent dat [belanghebbende] weer in het register staat geregistreerd met een vaste plaats en op de sollicitantenlijst met zijn oorspronkelijke nummer. Verder heeft [appellante] weer een partnerkaart. De rechtbank heeft overwogen dat de Verordening niet de mogelijkheid biedt dat [appellante] de vaste plaats met het aan [belanghebbende] toegekende sollicitantennummer overneemt terwijl [belanghebbende] nog wel ambulante handel blijft uitoefenen op andere markten. Voor zover [appellante] wil dat in dat geval de situatie wordt teruggedraaid zoals deze bestond voordat zij een partnerkaart aanvroeg inhoudende dat haar eigen inschrijving wordt hersteld heeft de rechtbank overwogen dat deze doorhaling volgt uit het besluit van 23 april 2010 en dat dit besluit buiten de beoordeling valt. De rechtbank heeft voorts overwogen dat het beroep van [appellante] op het vertrouwensbeginsel niet slaagt omdat niet is gebleken dat zij door het besluit in een nadeliger positie is gekomen, niet duidelijk is waar de toezegging van het afdelingshoofd vergunningen, Van der Scheer, precies op zag en het verzochte niet valt onder de mogelijkheden die de hardheidsclausule biedt voor afwijking van de Verordening.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet duidelijk is waar de toezegging van Van der Scheer op zag. Volgens [appellante] zag deze toezegging wel degelijk op de situatie dat zij haar oorspronkelijke status met bijbehorende rechten van voor 23 april 2010 zou terugkrijgen en was zij hiertoe ook bevoegd.
Voorts betoogt [appellante] dat zij en [belanghebbende] door de hele gang van zaken zijn benadeeld en de dupe zijn van omkopingsschandalen in het marktwezen waar niemand meer op de hoogte is van de regels. Zij verzoekt haar eigen vergunning van voor 23 april 2010 terug te geven, het sollicitantennummer van [belanghebbende] voor de Noordermarkt daaraan toe te voegen en het algemeen bestuur te veroordelen tot vergoeding van de geleden schade.
4.1. De regels zoals deze gelden voor het marktwezen zijn neergelegd in de Verordening. Uit artikel 2.4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening volgt dat bij overschrijving van de plaats op de sollicitantenlijst doorhaling in het register plaatsvindt. Zonder inschrijving in het register is ambulante handel verboden en kan [belanghebbende] niet op andere markten ambulante handel uitoefenen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de Verordening gelet hierop geen mogelijkheid biedt voor de door [appellante] en [belanghebbende] gewenste wijzigingen en het algemeen bestuur de Verordening juist heeft toegepast. Het algemeen bestuur stelt zich daarbij terecht op het standpunt dat de ongeregeldheden in het marktwezen die zich in 2009 hebben voorgedaan in deze procedure niet kunnen leiden tot het oordeel dat het besluit van 23 april 2010 ongedaan wordt gemaakt. Dit besluit, dat is genomen met het oog op de ziekte van [belanghebbende] en geen verband houdt met de eerdere ongeregeldheden, is in rechte onaantastbaar en zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld in deze procedure over de handhaving van de besluiten van 6 januari 2014 niet aan de orde.
In het verweerschrift in hoger beroep heeft het algemeen bestuur medegedeeld dat, anders dan ter zitting bij de rechtbank is betoogd, Van der Scheer met de oorspronkelijke situatie inderdaad doelde op de situatie van voor 23 april 2010, zoals door [appellante] is gesteld. Dit kan evenwel, gelet op het vorenoverwogene, niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
Voor zover [appellante] een beroep heeft gedaan op de hardheidsclausule, neergelegd in artikel 8.4 van de Verordening, volgt de Afdeling haar niet in dat betoog. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen zijn de artikelen van de Verordening waarvan met toepassing van die bepaling kan worden afgeweken limitatief daarin opgesomd en de artikelen 2.4, eerste lid, onder b en 3.7, aanhef en onder c, van de Verordening vallen buiten die opsomming.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting valt voorts op te maken dat Van der Scheer in een gesprek met [belanghebbende] en [appellante] op 18 februari 2014 twee opties heeft besproken en dat ze met een daarvan doelde op herstel van de situatie van voor het besluit van 23 april 2010. Niet is evenwel kunnen blijken dat Van der Scheer uitdrukkelijk en ongeclausuleerd heeft toegezegd dat dat herstel zou plaatsvinden, waarbij van belang is dat Van der Scheer ter zake niet beslissingsbevoegd was.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlas[appellante], lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.
w.g. Vlas[appellante] w.g. Langeveld-Mak
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 november 2015
317-798.