ECLI:NL:RVS:2015:3621

Raad van State

Datum uitspraak
25 november 2015
Publicatiedatum
25 november 2015
Zaaknummer
201504489/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Y.E.M.A. Timmerman-Buck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing locatie ondergrondse afvalcontainer en bezwaar van omwonende

In deze zaak heeft de Raad van State op 25 november 2015 uitspraak gedaan over de aanwijzing van een locatie voor een ondergrondse afvalcontainer (ORAC) door het college van burgemeester en wethouders van Haarlem. Het college had op 16 december 2014 besloten om locatie IBT19, gelegen ter hoogte van de kruising van de Delistraat en de Bankastraat, aan te wijzen voor de plaatsing van de ORAC. Dit besluit werd door een omwonende, [appellant], aangevochten, omdat hij meende niet adequaat te zijn geïnformeerd over de locatie en omdat hij geluidshinder en verlies van parkeerplaatsen vreesde. Het college verklaarde het bezwaar van [appellant] op 26 mei 2015 ongegrond, waarna [appellant] beroep instelde bij de Raad van State.

Tijdens de zitting op 9 oktober 2015 werd de zaak behandeld. [appellant] werd bijgestaan door mr. P.I.M. Houniet, terwijl het college vertegenwoordigd was door E.S. de Jong, M. van der Riet-Franssen en P. Mollers. De Raad van State oordeelde dat het college de juiste procedures had gevolgd en dat de locatie IBT19 in overeenstemming was met de geldende randvoorwaarden. De Afdeling bestuursrechtspraak concludeerde dat de door het college gemaakte afwegingen, waaronder de geluidshinder en de noodzaak om parkeerplaatsen te behouden, redelijk waren. Het betoog van [appellant] dat er geschiktere alternatieve locaties waren, werd eveneens verworpen. De Raad van State verklaarde het beroep van [appellant] ongegrond, waarmee de aanwijzing van de locatie voor de ORAC werd bevestigd.

Uitspraak

201504489/1/A4.
Datum uitspraak: 25 november 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Haarlem,
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 december 2014 heeft het college, voor zover hier van belang, locatie IBT19, ter hoogte van de kruising van de Delistraat en de Bankastraat, te Haarlem, aangewezen als locatie voor een ondergrondse afvalcontainer voor huishoudelijk restafval (hierna: ORAC).
Bij besluit van 26 mei 2015 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 oktober 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. P.I.M. Houniet, en het college, vertegenwoordigd door E.S. de Jong, M. van der Riet-Franssen en P. Mollers, zijn verschenen.
Overwegingen
Procedure
1. [appellant] betoogt dat het college ten onrechte heeft nagelaten om hem, zoals is voorgeschreven in de nota ‘Procedure invoering ondergrondse inzameling restafval’ (hierna: de nota), voorafgaand aan het besluit van 16 december 2014 te informeren over de door het college voorgenomen locatie voor het plaatsen van de ORAC. Hij stelt dat hij wel is uitgenodigd voor een informatieavond, maar dat de locatie van de ORAC hem pas door het besluit van 16 december 2014 duidelijk werd.
1.1. De door het college gevolgde voorbereidingsprocedure is in overeenstemming met de Algemene wet bestuursrecht. Voorts heeft het college ter zitting toegelicht dat het [appellant], in de brief waarin het hem heeft uitgenodigd voor de informatieavond, tevens heeft verwezen naar de website van afvalinzamelingsbedrijf Spaarnelanden, op welke website het plaatsingsplan met de locaties van de ORAC’s was weergegeven. Het betoog van [appellant] slaagt dan ook niet.
Locatie IBT19
2. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening 2009 van de gemeente Haarlem kan het college van burgemeester en wethouders aanwijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
3. Bij het aanwijzen van locatie IBT19 heeft het college de in de nota neergelegde randvoorwaarden gehanteerd. Deze randvoorwaarden zien op (A) loopafstand, (B) bereikbaarheid, (C) verkeersveiligheid, (D) ondergrondse obstakels, (E) parkeerplaatsen, (F) bomen en (G) inpassing in de openbare ruimte en overige ruimtelijke aspecten.
4. Bij de keuze van een locatie voor ORAC's dient het college een afweging te maken van alle belangen die hierbij betrokken zijn. Daarbij heeft het college beleidsvrijheid. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid tot zijn keuze heeft kunnen komen.
5. De door het college aangewezen locatie IBT19 bevindt zich in een parkeervak in de Delistraat, ter hoogte van de Bankastraat en de zijkant van de woning van [appellant].
6. [appellant] betoogt dat locatie IBT19 niet geschikt is voor het plaatsen van een ORAC. Hij stelt dat de afstand tussen de ORAC en zijn woning ten onrechte slechts 2,4 m zal bedragen. Deze afstand heeft volgens hem tot gevolg dat hij geluidhinder zal ondervinden, waarbij hij erop wijst dat de muur aan de zijkant van zijn woning waarvoor de ORAC zal worden geplaatst een eensteensmuur is. Hij stelt dat het college er ten onrechte aan voorbijgaat dat naast het legen van de ORAC ook het vullen van de ORAC met afval door omwonenden geluidhinder oplevert. Het college heeft volgens hem ten onrechte nagelaten een akoestische beoordeling te laten verrichten. Verder betoogt [appellant] dat als gevolg van het plaatsen van de ORAC op locatie IBT19 ten onrechte een parkeerplaats verloren gaat, terwijl het verlies van parkeerplaatsen volgens randvoorwaarde E zoveel mogelijk moet worden voorkomen. Daarnaast stelt hij dat ter hoogte van locatie IBT19 reeds een elektriciteitskast en twee kleinere kasten van Ziggo staan, zodat het aanzicht door het plaatsen van de ORAC nog rommeliger wordt.
6.1. Het college stelt dat een ORAC zo is ontworpen dat geluidhinder voor omwonenden zoveel mogelijk wordt beperkt. De ORAC is voorzien van een geluidarme inwerpopening, waardoor bij normaal gebruik van de ORAC bij het inwerpen van afval nauwelijks geluid wordt geproduceerd, aldus het college. Het stelt nooit klachten over geluidsoverlast vanwege een ORAC te hebben ontvangen, behoudens een enkele melding over het gebruik van een ORAC in de nacht. Indien dergelijke nachtelijke hinder zich hier voor zal doen, kan de ORAC volgens het college ’s nachts worden afgesloten. Verder stelt het dat bij het legen van de ORAC enige geluidhinder kan optreden, maar wijst het erop dat deze activiteit slechts enkele minuten in beslag zal nemen en zich maximaal twee tot drie keer per week zal voordoen.
Gelet op deze motivering heeft het college zich naar het oordeel van de Afdeling ook zonder een nadere akoestische beoordeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen onaanvaardbare geluidhinder zal optreden.
De zijgevel van de woning van [appellant] waarvoor locatie IBT19 is aangewezen is voorts een blinde muur. Volgens randvoorwaarde G kan de minimale afstand tussen de zijgevel en de ORAC in een dergelijk geval minder dan 3 m bedragen. In zoverre doet zich dan ook geen strijd met de randvoorwaarden voor. Verder dienen parkeerplaatsen volgens randvoorwaarde E zoveel mogelijk behouden te blijven. Indien er geen andere mogelijkheid is dan het opheffen van een parkeerplaats, moet in beginsel in de omgeving een nieuwe parkeerplaats worden gecreëerd. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat aan het opofferen van een parkeerplaats in dit geval niet kan worden ontkomen, maar stelt dat overeenkomstig randvoorwaarde E elders in de omgeving een nieuwe parkeerplaats zal worden gecreëerd. Gelet hierop bestaat ook in zoverre geen aanleiding voor het oordeel dat de aanwijzing van locatie IBT19 in strijd is met de randvoorwaarden. Tot slot heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het ontstaan van een rommelig aanzicht als gevolg van het plaatsen van de ORAC geen criterium is waarmee het bij het aanwijzen van locatie IBT19 rekening moest houden. Bovendien heeft [appellant] vanuit zijn woning geen zicht op de ORAC.
Gezien het voorgaande geeft het betoog van [appellant] geen aanleiding voor het oordeel dat het college locatie IBT19 niet in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen.
Het betoog faalt.
Alternatieve locaties
7. [appellant] betoogt dat er alternatieve locaties zijn die geschikter zijn dan de door het college aangewezen locatie IBT19, en wijst hierbij onder meer op de locatie aan de oostzijde van de Delistraat, ter hoogte van Billitonstraat 46. Hij stelt dat op deze locatie, in tegenstelling tot locatie IBT19, geen parkeerplaats verloren gaat. Op deze locatie zal volgens [appellant] slechts vanuit een beperkt aantal punten in de woning aan de Billitonstraat 46 zicht op de ORAC bestaan, waarbij hij erop wijst dat tussen de woning en de ORAC enige afstand bestaat en daartussen een weg is gelegen. Deze locatie geniet de voorkeur boven locatie IBT19, omdat het behoud van een parkeerplaats zwaarder weegt dan het voorkomen van zicht vanuit een woning op een ORAC, aldus [appellant].
7.1. De Afdeling stelt voorop dat tussen de verschillende randvoorwaarden geen rangorde bestaat, op grond waarvan aan de ene randvoorwaarde op voorhand meer gewicht dient toe te komen dan aan de andere. Volgens randvoorwaarde E dienen bestaande parkeerplaatsen zoveel mogelijk behouden te blijven en volgens randvoorwaarde G dienen ORAC’s zoveel mogelijk buiten eventuele zichtlijnen van woningen te worden geplaatst. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het plaatsen van een container op een parkeerplaats voor een blinde muur in dit geval de voorkeur geniet boven het plaatsen van een container in een zichtlijn van een woning. Voorts heeft het college erop gewezen dat het verlies van de parkeerplaats zal worden gecompenseerd. In aanmerking genomen dat het college over beleidsvrijheid beschikt, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college met deze motivering niet in redelijkheid voor locatie IBT19 in plaats van de door [appellant] voorgestelde alternatieve locatie heeft kunnen kiezen.
Het betoog faalt.
8. [appellant] betoogt verder dat de locatie aan de oostzijde van de Delistraat, ter hoogte van zijn woning aan de [locatie], de voorkeur geniet boven locatie IBT19. Hij stelt dat het omleggen van leidingen, die volgens het college op die locatie aanwezig zijn, volgens randvoorwaarde D nauwelijks kosten met zich meebrengt, zodat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat deze locatie vanwege de aanwezigheid van deze leidingen niet geschikt is. Het college heeft volgens [appellant] ten onrechte nagelaten te onderzoeken of het verleggen van leidingen een mogelijkheid is.
8.1. Op grond van randvoorwaarde D dient bij het bepalen van locaties voor ORAC’s de ondergrond onder meer te worden onderzocht op de aanwezigheid van leidingen. Vermeld is daarbij dat de mogelijkheid tot het omleggen van dergelijke leidingen standaard dient te worden meegenomen bij de locatiekeuze. Het college heeft zich op het standpunt gesteld en ter zitting overtuigend toegelicht dat uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse van de door [appellant] genoemde alternatieve locatie een gasleiding met hoge druk ligt, naast andere kabels en leidingen. Het omleggen hiervan leidt tot hoge kosten, naar schatting tienduizenden euro’s. Aannemelijk is dat het omleggen van een gasleiding met hoge druk en andere kabels en leidingen ook hoge kosten met zich brengt. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door [appellant] genoemde alternatieve locatie niet geschikt is.
Het betoog faalt.
9. [appellant] betoogt voorts dat de door hem aanvankelijk voorgestelde locatie aan de oostzijde van de Delistraat, ter hoogte van de kruising met de Billitonstraat, geschikter is dan locatie IBT19, indien de ORAC iets wordt verschoven. Door de door hem voorgestelde locatie iets te verschuiven, wordt volgens [appellant] rekening gehouden met de aanwezigheid van een lantaarnpaal en boom. Hij wijst er in dit verband op dat zich een vergelijkbare situatie heeft voorgedaan bij locatie IBT46. Het college heeft volgens hem ten onrechte nagelaten onderzoek te doen naar de mogelijkheden. Verder stelt [appellant] dat het college ten onrechte heeft nagelaten te onderzoeken of de aldaar in de grond aanwezige kabels verlegd kunnen worden.
9.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de keuze voor het door [appellant] voorgestelde alternatief tot gevolg zou hebben dat een parkeerplaats verloren zou gaan. Het verlies van een parkeerplaats is echter op zichzelf geen argument om niet voor dit alternatief te kiezen, omdat ook als gevolg van de keuze voor locatie IBT19 een parkeerplaats verloren gaat. Het college heeft zich verder op het standpunt gesteld dat ter plaatse van de door [appellant] voorgestelde locatie een boom en een lantaarnpaal met kabels en leidingen aanwezig zijn, waardoor deze locatie minder geschikt is dan locatie IBT19. Gelet op de door [appellant] ter zitting getoonde foto’s en zijn toelichting hierop heeft het college echter niet voldoende inzichtelijk gemaakt dat de boom, lantaarnpaal en de kabels en leidingen daadwerkelijk aan het plaatsen van een ORAC op deze locatie in de weg staan. Het door het college ingenomen standpunt dat als gevolg van de plaatsing van de ORAC op deze door [appellant] voorgestelde alternatieve locatie zichtlijnen worden aangetast, is evenwel onbetwist. Gelet hierop heeft het college, gezien de hem toekomende beleidsvrijheid, in redelijkheid voor locatie IBT19 in plaats van de door [appellant] voorgestelde alternatieve locatie kunnen kiezen.
Het betoog faalt.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.
w.g. Timmerman-Buck w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 november 2015
457-684.