201503205/1/A4.
Datum uitspraak: 25 november 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 maart 2015 in zaak nr. 14/3735 in het geding tussen:
[appellant]
en
Dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.
Procesverloop
Bij besluit van 29 oktober 2013 hebben Dijkgraaf en hoogheemraden het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden jegens [belanghebbende] vanwege onder meer de opslag van objecten in een watergang afgewezen.
Bij besluit van 28 april 2014 hebben Dijkgraaf en hoogheemraden het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 maart 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Dijkgraaf en hoogheemraden hebben een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 oktober 2015, waar [appellant], in persoon, vergezeld door mr. H. Martens, [belanghebbende], in persoon, bijgestaan door mr. R.C.H. Schrömbges, advocaat te Wijchen, en Dijkgraaf en hoogheemraden, vertegenwoordigd door drs. D. Wilbers en ing. G.J. Smaling, werkzaam bij het Hoogheemraadschap, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [belanghebbende] heeft sinds 1993 een aantal houten palen opgeslagen in het water aan de kopse kant van een scheisloot, gelegen tussen twee van zijn percelen. Deze watergang staat in verbinding met een watergang die grenst aan een perceel van [appellant].
2. Vast staat dat het opslaan van palen in de watergang in strijd is met artikel 4.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Keur dat het verbiedt zonder vergunning gebruik te maken van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder vaste stoffen, voorwerpen of dieren te brengen of te hebben of te (be)houden. Dijkgraaf en hoogheemraden waren derhalve bevoegd terzake handhavend op te treden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank door te overwegen dat Dijkgraaf en hoogheemraden in redelijkheid hebben kunnen besluiten niet handhavend op te treden, heeft miskend dat de overtreding niet van geringe aard of ernst is. Hij wijst erop dat hij wateroverlast op zijn perceel ondervindt ten gevolge van de in de watergang aanwezige palen. Zijns inziens heeft de rechtbank te veel betekenis toegekend aan de omstandigheid dat [belanghebbende] de palen mogelijk zal gebruiken voor verbouwing van zijn woning. Hij acht het onjuist dat de rechtbank heeft overwogen dat het gaat om een burenruzie en wijst erop dat de palen ook ergens anders kunnen worden opgeslagen.
4. Dijkgraaf en hoogheemraden hebben zich op het standpunt gesteld dat handhaving onevenredig is. Daarbij wijzen zij erop dat de aanwezigheid van de palen de functie van de watergang niet nadelig beïnvloedt. Verder zijn er volgens hen geen nadelige gevolgen voor [appellant]. De afwatering van zijn percelen is, gelet op de richting waarin deze afwateren, niet afhankelijk van de watergang waarin de palen zijn opgeslagen, aldus Dijkgraaf en hoogheemraden.
5. Geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de stelling van Dijkgraaf en hoogheemraden dat de waterhuishoudkundige functie van de watergang hoofdzakelijk het bergen van water bij piekbelasting is. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de watergang deze bergende functie niet meer kan vervullen door de aanwezigheid van de in het water drijvende palen. Niet aannemelijk is gemaakt dat de aanwezigheid van de palen in de watergang, mede gezien de functie van de watergang, kan leiden tot wateroverlast op de percelen van [appellant]. De enkele stelling van [appellant] dat hij waterlast op zijn percelen ondervindt, is daarvoor onvoldoende.
Reeds onder deze omstandigheden heeft de rechtbank terecht overwogen dat het gaat om een overtreding van geringe aard en ernst. De door van [appellant] gestelde omstandigheid dat de rechtbank te veel betekenis heeft toegekend aan de omstandigheid dat [belanghebbende] de palen op korte termijn zal gebruiken en dat het geschil lijkt te zijn ingegeven door een burenruzie, maakt, wat daar verder overigens ook van zij, dit niet anders. Dijkgraaf en hoogheemraden hebben zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat handhaving zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van handhavend optreden kon worden afgezien.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.
w.g. Sorgdrager w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 november 2015
163.