ECLI:NL:RVS:2015:3634

Raad van State

Datum uitspraak
25 november 2015
Publicatiedatum
25 november 2015
Zaaknummer
201503203/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. Sorgdrager
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhaving verzoek om op te treden tegen afdekken van een buis in scheisloot

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 10 maart 2015 het beroep van [partij] gegrond verklaarde. [partij] had verzocht om handhaving tegen [appellant sub 2] vanwege het afdekken van een buis in de scheisloot tussen hun percelen. De Dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard hadden dit verzoek op 29 oktober 2013 afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de Dijkgraaf en hoogheemraden onvoldoende onderzoek hadden gedaan naar de mogelijke overtredingen van de Keur, en vernietigde hun besluit van 24 april 2014, waarin het bezwaar van [partij] ongegrond werd verklaard.

In hoger beroep betoogden de Dijkgraaf en hoogheemraden, evenals [appellant sub 2], dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er sprake was van overtredingen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 25 november 2015 behandeld. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de Dijkgraaf en hoogheemraden niet voldoende bewijs hadden geleverd voor hun standpunt dat er geen overtredingen waren gepleegd. De rechtbank had terecht vastgesteld dat het afdekken van de buis in strijd was met artikel 3.6.2 van de Keur, en dat de Dijkgraaf en hoogheemraden bevoegd waren om handhavend op te treden.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank, maar op andere gronden. De rechtbank had terecht het besluit op bezwaar vernietigd, omdat het storten van materiaal in de scheisloot in strijd was met artikel 4.1 van de Keur. De hoger beroepen werden ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201503203/1/A4.
Datum uitspraak: 25 november 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. Dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 maart 2015 in zaak nr. 14/3640 in het geding tussen:
[partij] wonend te [woonplaats],
en
Dijkgraaf en hoogheemraden.
Procesverloop
Bij besluit van 29 oktober 2013 hebben Dijkgraaf en hoogheemraden het verzoek van [partij] om handhavend op te treden jegens [appellant sub 2] vanwege onder meer het afdekken van een buis afgewezen.
Bij besluit van 24 april 2014 hebben Dijkgraaf en hoogheemraden het door [partij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 maart 2015 heeft de rechtbank het door [partij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 24 april 2014 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben Dijkgraaf en hoogheemraden en [appellant sub 2] hoger beroep ingesteld.
Dijkgraaf en hoogheemraden, [partij] en [appellant sub 2] hebben reacties ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 oktober 2015, waar [appellant sub 2], in persoon, vergezeld door mr. H. Martens, [partij], in persoon, bijgestaan door mr. R.C.H. Schrömbges, advocaat te Wijchen, en Dijkgraaf en hoogheemraden, vertegenwoordigd door drs. D. Wilbers en ing. G.J. Smaling, beiden werkzaam bij het Hoogheemraadschap, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De percelen van [partij] en [appellant sub 2] worden gescheiden door een scheisloot. [partij] vangt grond- en hemelwater op in een vijver en watergang op zijn perceel. Tussen de vijver en de scheisloot heeft [partij] een buis aangebracht, zodat op de scheisloot kan worden afgewaterd.
[partij] heeft op 26 september 2013 verzocht om handhaving omdat [appellant sub 2], naar zijn stelling, materiaal in de scheisloot heeft gestort, waardoor het einde van de buis is afgedekt. Voorts heeft [appellant sub 2] volgens [partij] de scheisloot over een aanzienlijke lengte versmald en deze te diep uitgegraven, waardoor de oever aan de kant van het perceel van [partij] afkalft. Ten gevolge van een en ander zou de scheisloot in de richting van [partij] opschuiven.
Dijkgraaf en hoogheemraden hebben geen aanleiding gezien om handhavend op te treden wat betreft het afdekken van de buis, omdat naar hun stelling de buis geen onderdeel is van het waterhuishoudkundig systeem. Wat betreft de vermeende stort van materialen in de lengte van de scheisloot hebben zij zich bij het bij de rechtbank bestreden besluit op het standpunt gesteld dat daarvan bij bezoek aan de percelen op 8 oktober 2013 niet is gebleken en dat uit een vergelijking van luchtfoto’s uit 2005 en 2012 evenmin is gebleken dat door toedoen van [appellant sub 2] de oever aan de kant van [partij] is afgekalfd en de ligging ervan is gewijzigd.
De rechtbank heeft het besluit op bezwaar vernietigd, omdat volgens de rechtbank met het afdekken van de buis artikel 3.6.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Keur is overtreden. Dijkgraaf en hoogheemraden hebben naar het oordeel van de rechtbank voor het overige onvoldoende onderzocht of overtredingen zich hebben voorgedaan.
1.1. Dijkgraaf en hoogheemraden en [appellant sub 2] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat [appellant sub 2] de scheisloot niet te diep heeft uitgegraven en evenmin dat hij deze heeft verlegd door de oever van de scheisloot aan de zijde van [partij] te laten afkalven en aan zijn zijde materiaal te storten. Volgens Dijkgraaf en hoogheemraden is niet gebleken van een versmalling dan wel wijziging van de ligging van de scheisloot. [appellant sub 2] betwist dat hij heeft erkend dat hij de scheisloot te diep heeft uitgegraven en dat zich overtredingen van de Keur hebben voorgedaan.
1.2. De rechtbank heeft overwogen dat dat tussen partijen niet in geschil is dat er veel materiaal in de scheisloot ligt en dat Dijkgraaf en hoogheemraden in een reactie van 7 februari 2014 op het bezwaar van [partij] hebben gesteld dat [appellant sub 2] de scheisloot te diep heeft uitgegraven. Anders dan waarvan [appellant sub 2] uitgaat, heeft de rechtbank hiermee niet overwogen dat hij niet heeft betwist dergelijke handelingen te hebben verricht, maar uitsluitend dat dat in het stuk van genoemde datum staat. Het betoog mist in zoverre feitelijke grondslag.
Verder komt de uitspraak, voor zover hier van belang, erop neer dat de rechtbank het op voorhand niet uitgesloten acht dat zich overtredingen van de Keur hebben voorgedaan en dat Dijkgraaf en hoogheemraden onvoldoende hebben onderzocht of die zich daadwerkelijk hebben voorgedaan. De rechtbank heeft dan ook, anders dan [appellant sub 2] veronderstelt, niet overwogen dat een overtreding zich daadwerkelijk heeft voorgedaan. Ook in zoverre mist het betoog feitelijke grondslag.
Voor zover Dijkgraaf en hoogheemraden in hoger beroep hebben beoogd te betogen dat zij voldoende onderzoek hebben verricht en dat blijkens luchtfoto’s niet is gebleken van verlegging van de scheisloot, wordt overwogen dat zij hebben nagelaten inzichtelijk te maken waarop hun standpunt is gebaseerd. Bedoelde foto’s zijn in beroep en hoger beroep niet overgelegd, noch ter zitting getoond. In hetgeen zij naar voren hebben gebracht, ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat onvoldoende is onderzocht of ter zake van de beweerdelijke versmalling en verplaatsing van de scheisloot zich overtredingen hebben voorgedaan.
De betogen falen.
2. Dijkgraaf en Hoogheemraden en [appellant sub 2] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat zich geen overtreding van artikel 3.6.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Keur heeft voorgedaan. Zij voeren aan dat de op het terrein van [partij] gelegen afwateringsbuis geen onderdeel uitmaakt van het waterhuishoudkundig systeem.
2.1. Dijkgraaf en Hoogheemraden hebben op 8 oktober 2013 vastgesteld dat aan de kopse kant van de doodlopende scheisloot door [appellant sub 2] een steen en puin zijn aangebracht op of tegen de buis van [partij]. De Afdeling overweegt dat, wat ook zij van de gestelde omstandigheid dat de door [partij] op zijn perceel aangebrachte buis geen onderdeel uitmaakt van het waterhuishoudkundige systeem, op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting moet worden vastgesteld dat het materiaal is geplaatst in de scheisloot. Dijkgraaf en hoogheemraden hebben ter zitting bevestigd dat de buis uitmondt in de scheisloot en dat het materiaal op een zodanige plaats is aangebracht dat het soms onder water staat, afhankelijk van de hoogte van de waterstand in de scheisloot. De scheisloot is een oppervlaktewaterlichaam in de zin van de Keur. Dit betekent dat op de scheisloot de Keur van toepassing is.
Dijkgraaf en hoogheemraden hebben met juistheid aangevoerd dat het storten van materiaal in de watergang geen overtreding is van artikel 3.6.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Keur. Dit artikellid ziet immers op verplichtingen terzake van het onderhoud van een oppervlaktewaterlichaam, zoals het verwijderen van voorwerpen daaruit. Met het aanbrengen van materialen in een watergang, waar het thans om gaat, wordt hoe dan ook niet in strijd met het artikellid gehandeld. Dit leidt echter, gezien het volgende, niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
Het storten van materiaal in de watergang is in strijd met artikel 4.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Keur dat het verbiedt zonder vergunning gebruik te maken van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder vaste stoffen, voorwerpen of dieren te brengen of te hebben of te (be)houden. Dijkgraaf en hoogheemraden waren derhalve bevoegd te handhaven.
Gelet op het vorenoverwogene heeft de rechtbank, zij het op andere gronden, terecht het besluit op bezwaar vernietigd wat betreft het storten van materiaal aan de kopse kant van de scheisloot.
De betogen falen.
3. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient met verbetering van de gronden waarop deze berust te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.
w.g. Sorgdrager w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 november 2015
163.