ECLI:NL:RVS:2015:366

Raad van State

Datum uitspraak
11 februari 2015
Publicatiedatum
11 februari 2015
Zaaknummer
201404105/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.A.A. Mondt-Schouten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Fietspad Beijerscheweg - Koolwijkseweg en de gevolgen voor omwonenden

Op 11 februari 2015 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Fietspad Beijerscheweg - Koolwijkseweg". Dit bestemmingsplan, vastgesteld door de raad van de gemeente Vlist (thans gemeente Krimpenerwaard) op 25 maart 2014, voorziet in de aanleg van een nieuw fietspad tussen de Beijerscheweg en de Koolwijkseweg. Tegen dit besluit hebben appellanten, wonend te Stolwijk, beroep ingesteld. De appellanten betogen dat het plan ten onrechte geen beplanting langs hun perceelsgrenzen mogelijk maakt, wat zou leiden tot aantasting van hun privacy en waardevermindering van hun woningen.

De Afdeling heeft de zaak behandeld op 8 januari 2015, waarbij de raad vertegenwoordigd was door G. Wassink en het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland door M.W. Laan. De Afdeling oordeelt dat de raad beleidsvrijheid heeft bij de vaststelling van bestemmingsplannen en dat de beslissing om geen beplanting op te nemen langs de perceelsgrenzen van appellanten niet onredelijk is. De raad heeft gekozen voor een flexibele planregeling die overleg met betrokkenen mogelijk maakt, en de Afdeling ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de redelijkheid van deze keuze.

De Afdeling concludeert dat het beroep ongegrond is, en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de afweging die gemaakt moet worden tussen de belangen van de omwonenden en de noodzaak van de realisatie van het fietspad, waarbij de raad in redelijkheid meer gewicht heeft kunnen toekennen aan de belangen van de openbare ruimte en de fietsverbinding.

Uitspraak

201404105/1/R4.
Datum uitspraak: 11 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te Stolwijk, gemeente Krimpenerwaard,
en
de raad van de gemeente Vlist, thans gemeente Krimpenerwaard,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 maart 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Fietspad Beijerscheweg - Koolwijkseweg" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
[appellant] en anderen hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 januari 2015, waar de raad, vertegenwoordigd door G. Wassink, werkzaam bij Interconcept, is verschenen. Voorts is daar gehoord het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college), vertegenwoordigd door M.W. Laan, werkzaam bij het college.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in de aanleg van een nieuw fietspad tussen de Beijerscheweg en de Koolwijkseweg in de gemeente Krimpenerwaard.
3. [appellant] en anderen wonen aan weerszijden van het voorziene fietspad. Zij betogen dat het plan ten onrechte geen beplanting langs hun perceelsgrenzen mogelijk maakt. Het plan voorziet weliswaar in kleinschalige landschapselementen, maar de beplanting zoals [appellant] en anderen die voorstaan beslaat een strook van meer dan 60 meter en is daarmee niet kleinschalig, aldus [appellant] en anderen.
3.1. Volgens de verbeelding zijn aan de strook grond die ligt tussen de percelen van [appellant] en anderen de bestemming "Agrarisch met waarden" en de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - fietspad" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1.1, aanhef en onder d, van de planregels zijn de voor "Agrarisch met waarden" aangewezen gronden bestemd voor kleinschalige landschapselementen.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1.2, zijn de in lid 3.1.1 bedoelde gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - fietspad" tevens bestemd voor een fietsverbinding en bijbehorende voorzieningen.
3.2. De raad heeft ter zitting verklaard dat hij beplanting die wordt aangebracht over een strook grond met een lengte van 60 meter als kleinschalig landschapselement beschouwt, mede gelet op de verhoudingen in het omliggende gebied. De Afdeling acht dit niet onredelijk.
Het betoog faalt.
4. [appellant] en anderen betogen verder dat het plan leidt tot aantasting van hun privacy en tot waardevermindering van hun percelen en hun woningen, nu het plan niet een voorwaardelijke verplichting bevat tot het aanbrengen van beplanting langs hun perceelsgrenzen. Dit geldt temeer, nu de strook grond waarop een fietspad mogelijk wordt gemaakt zo breed is, dat dit pad zonder beplanting strak langs hun perceelsgrenzen kan worden gerealiseerd. [appellant] en anderen wijzen erop dat ook de raad het aanbrengen van beplanting ter plaatse noodzakelijk acht. Verder hebben zij aangevoerd dat de thans aanwezige bomenrij hun privacy onvoldoende beschermt, omdat die bomen in het najaar blad verliezen.
4.1. De raad heeft toegelicht dat hij heeft gekozen voor een flexibele planregeling, die het college als initiatiefnemer van het plan de mogelijkheid biedt om in overleg met betrokkenen een ontwerp voor het fietspad te maken dat zo veel als mogelijk voldoet aan de wensen van de provincie, maar ook aan de wensen van omwonenden ten aanzien van privacy.
4.2. In de plantoelichting staat dat er in de komende jaren op meerdere plekken in de Krimpenerwaard nieuwe fietspaden worden aangelegd, zodat een doorgaande fietsverbinding door de Krimpenerwaard wordt gerealiseerd. De in het plan voorziene fietsverbinding tussen de Beijerscheweg en de Koolwijkseweg maakt hiervan deel uit.
4.3. In het verweerschrift staat dat de raad het aanbrengen van beplanting niet noodzakelijk vindt voor de bescherming van de privacy van [appellant] en anderen, mede gelet op de thans aanwezige bomenrij.
Niet is uitgesloten dat het gebruik van het voorziene fietspad zal leiden tot enige aantasting van de privacy van [appellant] en anderen. De Afdeling ziet in hetgeen is aangevoerd echter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid meer gewicht heeft kunnen toekennen aan de belangen die zijn gediend met de realisatie van het fietspad dan aan de belangen van [appellant] en anderen.
Er bestaat voorts geen grond voor de verwachting dat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woningen en de percelen zodanig zal zijn, dat de raad daaraan in redelijkheid doorslaggevend gewicht had moeten toekennen.
Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen afzien van het opnemen van een voorwaardelijke verplichting tot het aanbrengen van beplanting langs de perceelsgrenzen van [appellant] en anderen.
Overigens heeft het college ter zitting toegelicht dat het overleg voert met [appellant] en anderen over het aanbrengen van beplanting ten behoeve van de bescherming van hun privacy. Verder heeft het college ter zitting te kennen gegeven dat dat overleg ook zal worden voortgezet ten tijde van de uitvoering van het plan. In dat kader heeft het college toegelicht dat ook beplanting die in het najaar blad verliest, op zodanige wijze kan worden aangebracht dat de privacy van betrokkenen wordt beschermd.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van drs. M.H. Kuggeleijn-Jansen, griffier.
w.g. Mondt-Schouten w.g. Kuggeleijn-Jansen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2015
545-786.