201409557/1/R3.
Datum uitspraak: 2 december 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], beiden wonend te Casteren, gemeente Bladel,
2. [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), beiden wonend te Casteren, gemeente Bladel,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Bladel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 september 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Kerkeneind-Wagenbroeken Casteren" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Hera Investments B.V. een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 september 2015, waar [appellant sub 2], bijgestaan door mr. Q.W.J. de Ruijter en [gemachtigde] en de raad, vertegenwoordigd door A.J.A. van der Heijden, ing. L.J.G. Stortelder en C.E.J.M. van Hintum, allen werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door A.C.J.M. van Gestel en ir. F.B.H. de Bree, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Hera Investments, vertegenwoordigd door ing. A.H.J. van der Putten, bijgestaan door mr. Y.M.G.M. van Riet en ing. E. van Horssen, gehoord.
Overwegingen
Toetsingskader
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het plan
2. Het plan voorziet in 50 woningen, waarvan 9 aan de Wagenbroeken te Casteren en 41 aan de Kerkeneind te Casteren en de ten zuiden daarvan gelegen gronden. Voorts zijn 4 bestaande woningen in het plan opgenomen.
Het beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B]
Ontvankelijkheid
3. De raad stelt dat [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] geen zienswijze over het ontwerpplan naar voren hebben gebracht. Volgens de raad is de planregeling voor het nabij hun woonperceel gelegen perceel Kerkeneind 34 gewijzigd vastgesteld, zodat het beroep slechts wat betreft dit plandeel ontvankelijk is.
3.1. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn schriftelijk of mondeling zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.
Ingevolge artikel 3:17 van de Awb wordt van hetgeen overeenkomstig artikel 3:15 mondeling naar voren is gebracht een verslag gemaakt.
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij bij het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
3.2. Het ontwerpplan is blijkens de kennisgeving met ingang van 27 augustus 2013 voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. De termijn waarbinnen zienswijzen naar voren konden worden gebracht eindigde derhalve op 7 oktober 2013.
Niet in geschil is dat [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] geen schriftelijke zienswijze over het ontwerpplan naar voren hebben gebracht bij de raad. Bij brief van 3 april 2015 hebben zij desverzocht toegelicht dat één van hen, [appellant sub 1A], wél mondeling zienswijzen naar voren heeft gebracht tijdens een bijeenkomst over het ter inzage gelegde ontwerp van het bestemmingsplan en tijdens een gesprek met de behandelend gemeenteambtenaar dat een week later plaatsvond.
3.3. De raad stelt zich op het standpunt dat [appellant sub 1A] tijdens de informatiebijeenkomst een gesprek heeft gehad met de behandelend ambtenaar en dat daarna nogmaals een gesprek met deze ambtenaar heeft plaatsgevonden over het inrichtingsplan. Beide keren is, aldus de raad, aan [appellant sub 1A] te kennen gegeven dat hij een mondelinge zienswijze kan indienen als hij zich niet kan verenigen met het ontwerpplan en beide keren heeft [appellant sub 1A] volgens de raad te kennen gegeven alleen te informeren naar het ontwerpplan en de gevolgen daarvan voor zijn woning. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat in het geval een mondelinge zienswijze naar voren wordt gebracht ter plekke volgens de standaard werkwijze een verslag wordt opgesteld met inachtneming van artikel 3:17 van de Awb. Dit verslag wordt vervolgens ondertekend door de desbetreffende indiener en een kopie daarvan wordt aan hem meegegeven.
3.4. Volgens de kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerpplan kan iedereen gedurende de terinzagelegging schriftelijk of mondeling een zienswijze over het ontwerpbestemmingsplan kenbaar maken. Voor het indienen van een mondelinge zienswijze moet binnen de termijn van de terinzagelegging contact worden opgenomen met de Centrale Balie van de gemeente of met de behandelend ambtenaar. Daarnaast is in de kennisgeving vermeld dat op 24 september 2013 een informatiebijeenkomst over het ontwerpplan wordt georganiseerd waarbij vragen kunnen worden beantwoord.
3.5. In de kennisgeving is een onderscheid gemaakt tussen de informatiebijeenkomst en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen. Gesprekken met de behandelend ambtenaar tijdens de informatiebijeenkomst of daarna die een informatief karakter hadden, kunnen, gelet op de eisen die in de kennisgeving en in artikel 3:17 van de Awb zijn gesteld, niet worden gelijkgesteld met het indienen van een mondelinge zienswijze. Nu niet is gebleken van een verslag als bedoeld in dat artikel, heeft [appellant sub 1A] niet aannemelijk gemaakt dat hij een mondelinge zienswijze over het ontwerpplan kenbaar heeft gemaakt. Het beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] steunt derhalve niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.
3.6. Uit het vaststellingsbesluit blijkt dat het plan op verschillende onderdelen gewijzigd is vastgesteld. Het beroep zou dan slechts ontvankelijk zijn, voor zover het is gericht tegen de wijzigingen die ten opzichte van het ontwerpplan zijn aangebracht en het aannemelijk is dat [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] hierdoor in een ongunstigere positie zijn geraakt.
3.7. In de nota van zienswijzen en de ambtshalve aanvulling bij het vaststellingsbesluit is vermeld dat het plandeel voor het perceel kadastraal bekend gemeente Hoogeloon, sectie H, nr. 683 (hierna: gronden aan de oostzijde van de Wagenbroeken) gewijzigd is vastgesteld ten opzichte van het ontwerpplan. In het ontwerp waren ter plaatse van dit plandeel aan de noordzijde zes woningen bij recht toegestaan en was een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor drie woningen aan de zuidzijde. In het vastgestelde plan is het bouwvlak op de verbeelding naar het zuiden uitgebreid en zijn ter plaatse van dit plandeel negen woningen bij recht toegestaan. Voorts is de begrenzing van de bestemming "Woongebied" uitgebreid ter plaatse van het perceel Kerkeneind 34.
3.8. Het beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], voor zover gericht tegen de zes voorziene woningen aan de noordzijde van het plandeel, ziet niet op de hiervoor beschreven wijzigingen ten opzichte van het ontwerpplan. Gelet hierop is het beroep in zoverre niet-ontvankelijk.
Wat betreft het de facto uitgebreide bouwvlak voor de drie voorziene woningen aan de zuidzijde van het plandeel kan [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] niet worden verweten dat zij hieromtrent geen zienswijze naar voren hebben gebracht. Niet is uitgesloten dat [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] daardoor in vergelijking met de wijzigingsbevoegdheid voor de woningbouw in het ontwerpplan in een ongunstigere positie zijn komen te verkeren, zodat het beroep in zoverre ontvankelijk is. Dat geldt ook voor de uitbreiding van de begrenzing van de bestemming "Woongebied" ten opzichte van het ontwerpplan ter plaatse van het perceel Kerkeneind 34.
Inhoudelijk
4. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] voeren aan dat de woningen op de gronden aan de oostzijde van de Wagenbroeken te dicht op de Wagenbroeken zijn gesitueerd. De beoogde woningbouw leidt tot aantasting van hun uitzicht, omdat zij in de huidige situatie uitkijken op agrarisch gebied terwijl het plan voorziet in woningen die hoger mogen worden dan hun woning aan de [locatie 1] en [locatie 2]. Dit zal voorts tot verlies van lichtinval in hun woning zal leiden.
4.1. Aan de gronden zijn de bestemming "Wonen - 2" toegekend en onder meer de aanduidingen "maximum bouwhoogte (m)=11" en "maximum goothoogte (m)=6".
Ingevolge artikel 1 van de planregels wordt onder voorgevelrooilijn begrepen: de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.
Ingevolge artikel 7, lid 7.2.2, aanhef en onder b en d, geldt voor het bouwen van hoofdgebouwen op de voor "Wonen - 2" aangewezen gronden dat hoofdgebouwen binnen het bouwvlak dienen te worden gebouwd en dat de voorgevel moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn, dan wel op een afstand van maximaal 3 m daarachter.
Ingevolge het bepaalde onder e mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding "maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m).
4.2. De Afdeling stelt vast dat het uitgebreide bouwvlak voor drie woningen aan de zuidzijde van het plandeel op een afstand van 6 tot 7 m vanaf de weg is gesitueerd en daarbij is aangesloten bij het bouwvlak aan de noordzijde. In de planregels is bepaald dat de woningen alleen binnen het bouwvlak mag worden gebouwd. De toegestane maximale bouwhoogte voor de drie voorziene woningen op het ten opzichte van het ontwerpplan uitgebreide bouwvlak aan de Wagenboeken bedraagt 11 m en de maximale goothoogte 6 m.
Over de aantasting van het uitzicht heeft de raad er terecht op gewezen dat geen blijvend recht op vrij uitzicht bestaat. De enkele omstandigheid dat het voorheen geldende bestemmingsplan ter plaatse geen woningen mogelijk maakte, betekent niet dat de raad die mogelijkheid nu niet zou mogen bieden. In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van de betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het uitzicht vanaf de woning van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] in de richting van het oosten en de lichtinval in hun woning, gelet op de toegestane bouwhoogte ter plaatse van het uitgebreide bouwvlak en de omstandigheid dat de drie woningen op een afstand van minimaal 44 m ten zuiden van hun woning zijn voorzien, niet onaanvaardbaar zullen worden aangetast.
Het betoog faalt.
4.3. Wat betreft de overige bezwaren overweegt de Afdeling dat [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] niet aannemelijk hebben gemaakt dat het uitgebreide bouwvlak voor drie extra woningen bij recht tot een onaanvaardbare parkeerdruk in de Wagenbroeken of een onaanvaardbare aantasting van de cultuurhistorische waarden van de omgeving zal leiden. Voorts hebben zij niet aannemelijk gemaakt dat deze woningbouw tot onaanvaardbare wateroverlast op hun perceel zal leiden. De betogen falen.
5. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] betogen dat op het aan hun perceel grenzende deel van het perceel Kerkeneind 34 in het gewijzigd vastgestelde plan ten onrechte mogelijk is gemaakt om een woning met een bouwhoogte van maximaal 11 m te bouwen.
5.1. Aan de gronden is de bestemming "Woongebied" toegekend.
Ingevolge artikel 8, lid 8.2.2, aanhef en onder f, van de planregels geldt voor het bouwen van hoofdgebouwen op de voor "Woongebied" aangewezen gronden dat de afstand van de voorgevel van het hoofdgebouw tot de voorste perceelsgrens:
1. bij aaneengebouwde en twee-aaneengebouwde woningen niet minder dan 3 m en niet meer dan 5 m mag bedragen;
2. bij vrijstaande woningen niet minder dan 5 m en niet meer dan 10 m mag bedragen.
Ingevolge het bepaalde onder i mag de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen bij:
1. vrijstaande woningen aan beide zijden niet minder bedragen dan 3 m;
2. twee-aaneengebouwde woningen aan één zijde niet minder bedragen dan 3 m.
Ingevolge lid 8.2.4, aanhef en onder k, geldt voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken dat de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 5,5 m.
5.2. De Afdeling is van oordeel dat de raad kan worden gevolgd in zijn standpunt dat, gelet op de in de planregels aan te houden afstanden voor hoofdgebouwen tot de voorste en zijdelingse perceelsgrenzen en gezien de ligging en de geringe breedte van het deel van het perceel Kerkeneind 34 dat bij de gewijzigde vaststelling aan het plangebied is toegevoegd, het plan niet voorziet in hoofdgebouwen met een bouwhoogte van 11 m op dit perceelsgedeelte. Voor de bijbehorende bouwwerken die ter plaatse kunnen worden gebouwd, is in de planregels bepaald dat de bouwhoogte maximaal 5,5 m mag bedragen. Gelet hierop mist het betoog feitelijke grondslag.
6. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], voor zover ontvankelijk, ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2]
7. [appellant sub 2] betoogt dat de raad het plandeel met de bestemming "Wonen - 2" voor de gronden aan de oostzijde van de Wagenbroeken en het plandeel met de bestemming "Woongebied" voor de percelen aan westzijde van de Wagenbroeken en ten zuiden van de Kerkeneind ten onrechte heeft vastgesteld. Hij vreest dat de voorziene woningen hem zullen belemmeren in de huidige en toekomstige bedrijfsvoering van zijn dierenpension op het perceel [locatie 3].
[appellant sub 2] stelt dat de voorziene woningen gelet op de richtafstanden in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten van 2009 (hierna: de VNG-brochure) op te korte afstand van zijn perceel zijn gesitueerd, zodat het woon- en leefklimaat wat betreft de aspecten geluid en geur niet aanvaardbaar is. Daartoe voert hij aan dat de afstand tot aan de nieuwe woningen volgens de VNG-brochure vanaf zijn perceelgrens moet worden gemeten en niet vanaf zijn bedrijfsbebouwing waar de raad en de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken van uitgaan. Daarbij wijst hij erop dat zijn gehele perceel volgens het geldende bestemmingsplan voor bedrijfsactiviteiten kan worden gebruikt.
Wat betreft de uitgevoerde akoestische onderzoeken op grond waarvan van de richtafstand uit de VNG-brochure is afgeweken, voert [appellant sub 2] aan dat in die onderzoeken ten onrechte is uitgegaan van de in de Handreiking "Industrielawaai en vergunningverlening" (hierna: Handreiking) aanbevolen richtwaarde van 45 dB(A) voor de nieuwe woningen en niet van 40 dB(A), welke richtwaarde is aangehouden bij de verlening van de milieuvergunning voor het dierenpension. Voorts wijst hij erop dat, ook indien aan de richtwaarden voor geluid kan worden voldaan, hinder kan worden ondervonden door het aantal blaffen per uur (impulsgeluid) van honden.
Tot slot betoogt [appellant sub 2] dat de tuinen bij de voorziene woningen ten onrechte niet zijn betrokken bij de beoordeling van het woon- en leefklimaat. Daarbij wijst hij erop dat de in de planregels mogelijk gemaakte geluidwerende voorzieningen alleen zijn gericht op het voorkomen van geluidoverlast in de woning.
7.1. De raad stelt dat hij beleidsvrijheid heeft om de VNG-brochure toe te passen. De in de VNG-brochure opgenomen afstanden zijn voorts indicatief. In dit geval zijn andere meetafstanden aangehouden in verband met de aan het dierenpension verleende milieuvergunning en de Handreiking. De afstand van het dierenpension tot de in het plan voorziene woningen is vanaf de huidige bedrijfsbebouwing gemeten, omdat de huidige geluidbelasting op de gevel van de bestaande woning Wagenbroeken 10, zoals die in de milieuvergunning met inachtneming van de richtwaarde uit de Handreiking is gemaximeerd, een uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten in de noordwestelijke richting belemmert. Het aspect geur levert, gelet op de ligging van de bestaande binnen- en buitenverblijven op het bedrijfsperceel op een grotere afstand dan de in de VNG-brochure aanbevolen afstand van 30 m van de voorziene nieuwbouwwoningen, dan ook geen belemmeringen op, aldus de raad.
Voor de beoordeling van het aspect geluid verwijst de raad naar de verrichte akoestische onderzoeken, waarbij is uitgegaan van de situatie van het dierenpension waarvoor de milieuvergunning is verleend. Hieruit volgt dat het woon- en leefklimaat ter plaatse van de voorziene woningbouw, mits een aantal akoestische maatregelen wordt getroffen, aanvaardbaar zal zijn en het dierenpension niet in haar bedrijfsvoering zal worden beperkt. Deze maatregelen zijn geborgd in de planregels. In de akoestische onderzoeken is getoetst aan de richtwaarden voor geluid voor een "stille woonwijk met weinig verkeer" zoals opgenomen in de Handreiking. Dat ten tijde van de vergunningverlening is uitgegaan van een strengere geluidnormering voor de gebiedstypering "landelijke omgeving" uit de Handreiking is te verklaren vanwege het feit dat het karakter van de omgeving door de voorziene woningbouw zal wijzigen.
Volgens de raad is bij de afweging over het woon- en leefklimaat bij de voorziene woningen ook de geluidbelasting in de tuinen betrokken. Uit het akoestisch onderzoek uit 2009 is af te leiden wat de geluidbelasting bedraagt ter plaatse van de woningen aan de westzijde van de Wagenbroeken en voorts is een aanvullende akoestische berekening voor de woningen aan de oostzijde van de Wagenbroeken uitgevoerd. Volgens de raad wordt voldaan aan de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer en wordt het geluidniveau volgens de Handreiking als rustig omgevingsgeluid aangeduid, zodat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de tuinen van de woningen kan worden gegarandeerd.
7.2. [appellant sub 2] exploiteert sinds 2001 een dierenpension op het perceel [locatie 3]. Dit perceel valt onder het bestemmingsplan "Buitengebied Bladel 2014", waar het de bestemming "Maatschappelijk" met de functieaanduiding "dierenpension" heeft. In de planregels behorende bij de bestemming "Maatschappelijk" met de functieaanduiding "dierenpension" staat dat de daaronder vallende gronden mogen worden gebruikt ten behoeve van een dierenpension. In de planregels is geen beperking opgenomen ten aanzien van het gebruik als dierenpension. De voor het dierenpension verleende milieuvergunning van 2 oktober 2006 ziet op 150 honden, 30 katten en 5 paarden. Over het gehele perceel is een bouwvlak gelegen, waarvan ingevolge de planregels maximaal 671 m² mag worden bebouwd.
Geluid - meetafstand
7.3. Met betrekking tot de stelling dat de voorziene woningen de richtafstanden van de VNG-brochure overschrijden omdat voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat moet worden gemeten vanaf de perceelsgrens van het dierenpension, overweegt de Afdeling in het kader van geluid als volgt.
De VNG-brochure heeft een indicatief en globaal karakter en kan als hulpmiddel dienen bij de vaststelling van een plan. In dat geval dient de VNG-brochure gemotiveerd te worden toegepast. De Afdeling stelt op grond van het bestreden besluit vast dat de raad bij de vaststelling van het plan voor het aspect geluid geen gebruik heeft gemaakt van de VNG-brochure. Het uitgangspunt voor de raad is geweest om te beoordelen of de geluidbelasting ten gevolge van de bedrijfsvoering van het dierenpension ter plaatse van de voorziene woningen aanvaardbaar kan worden geacht. Daarbij zijn de geluidnormering in de milieuvergunning en de daaraan ten grondslag liggende richt- en grenswaarden in de Handreiking als uitgangspunt genomen. Ten behoeve van de beoordeling hiervan is door SRE Milieudienst van de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant akoestisch onderzoek verricht naar de geluidcontouren van het dierenpension vanwege de voorgenomen bouw van de woningen aan de westzijde van de Wagenbroeken. De resultaten zijn neergelegd in het op 13 februari 2009 opgestelde rapport "Geluidsbelasting zuidoostzijde Casteren, geluidbelasting ten gevolge van dierenpension Ex-kuus" (hierna: akoestisch onderzoek 1). Door het bureau Exlan, advies in agribusiness, is voorts akoestisch onderzoek verricht naar de geluidbelasting van het dierenpension voor de woningen aan de oostzijde van de Wagenbroeken, waarvan de resultaten zijn neergelegd in het op 3 oktober 2013 opgestelde rapport "Akoestisch onderzoek, nieuwbouwlocatie Wagenbroeken/Kerkeneind te Casteren" (hierna: akoestisch onderzoek 2).
In de geldende milieuvergunning van het dierenpension is voor de maatgevende bestaande woning aan de Wagenbroeken 10 uitgegaan van het omgevingstype "stil landelijk gebied" uit de Handreiking. Ter plaatse van deze woning is met inachtneming van de richtwaarde uit de Handreiking voor dit omgevingstype een langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van 40 dB(A) etmaalwaarde toegestaan. In de milieuvergunning zijn de bedrijfsactiviteiten omschreven, waaronder het uitlaten van de honden uitsluitend in de buitenren. In de milieuvergunning is bepaald dat de uitgangspunten in het aan de vergunning ten grondslag gelegde rapport "akoestisch onderzoek industrielawaai Dierenpension Ex-kuus [locatie 3] Casteren" van 12 juni 2006 van M&A Milieu Adviesbureau dienen te worden aangehouden in de bedrijfsvoering en de situering van de buitenren en de afscherming daarvan dienen overeen te komen met bijlage 2a bij dat onderzoek. Voorts hebben de geluidnormen volgens de voorschriften in de vergunning betrekking op de gehele inrichting. Hieruit leidt de Afdeling af dat de geluidnorm van 40 dB(A) etmaalwaarde ook geldt voor de buitenactiviteiten en dat met de bestaande buitenren aan deze norm dient te worden voldaan.
In akoestisch onderzoek 1 is de geluidruimte in de vergunning voor het dierenpension vertaald in maximale geluidcontouren voor de dag-, avond- en nachtperiode. Berekend is dat op de maatgevende bestaande woning aan de Wagenbroeken 10 nog net wordt voldaan aan de norm van 40 dB(A) etmaalwaarde, mede doordat de buitenverblijven akoestisch worden afgeschermd door het binnenverblijf. De raad heeft dit standpunt nader onderbouwd met de op 27 augustus 2015 opgestelde notitie "Akoestische onderbouwing" van Exlan, waaruit volgt dat verplaatsing van het binnen- of buitenverblijf van het dierenpension in noordwestelijke richting tot een langtijdgemiddeld geluidbelasting van 53 dB(A) zou leiden, hetgeen een overschrijding van de richtwaarde met 13 dB(A) betekent.
De Afdeling overweegt dat ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied Bladel 2014" op het gehele perceel bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan. Vanwege de reeds bestaande woning aan de Wagenbroeken 10 die maatgevend is voor de toelaatbare geluidbelasting van het dierenpension op grond van de milieuvergunning is de bedrijfsvoering van het dierenpension evenwel in noordwestelijke richting beperkt tot de bestaande bedrijfsbebouwing en de bestaande buitenren op het perceel. Nu voorts uit de notitie "Akoestische onderbouwing" van Exlan volgt dat geen geluidruimte bestaat om een milieuvergunning te verlenen voor een uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten in noordwestelijke richting, is het voor het dierenpension niet mogelijk om het plandeel verder te benutten. De raad is gelet hierop terecht tot de conclusie gekomen dat de bestaande situatie voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat in de aan het plan ten grondslag gelegde akoestische onderzoeken als een maximale invulling van de planologische mogelijkheden moet worden aangemerkt. Dat deze bestaande situatie niet in het bestemmingsplan "Buitengebied Bladel 2014" is vastgelegd, maakt dit gelet op het voorgaande niet anders.
Het betoog faalt.
Geluid - akoestische onderzoeken
7.4. Wat betreft de betogen dat in de akoestische onderzoeken van een onjuiste richtwaarde is uitgegaan en daarnaast geen rekening is gehouden met het impulsgeluid van blaffende honden, overweegt de Afdeling als volgt. De raad heeft aan het plan ten grondslag gelegd dat door de bouw van woningen in het plangebied het omgevingstype zal veranderen. De woningbouw zal deel uitmaken van de bebouwde kom van Casteren, waardoor niet langer sprake is van een "stil landelijk gebied", waar bij de verlening van de milieuvergunning voor het dierenpension van is uitgegaan, maar van een "stille woonwijk met weinig verkeer". De Afdeling acht dit standpunt niet onredelijk. Voor woningen in het omgevingstype "stille woonwijk met weinig verkeer" geldt volgens de Handreiking een richtwaarde van 45 dB(A) voor de dagperiode, 40 dB(A) voor de avondperiode en 35 dB(A) voor de nachtperiode. Wat betreft het betoog van [appellant sub 2] dat op grond van een hogere richtwaarde zonder de voorziene woningbouw een uitbreidingsmogelijkheid voor het dierenpension in noordwestelijke richting zou ontstaan, heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat deze hogere geluidnormering alleen van toepassing is indien de woningen worden gerealiseerd en dat het gebied zonder de aanwezigheid van deze woningen nog steeds als "stil landelijk gebied" moet worden aangemerkt waarvoor een richtwaarde van 40 dB(A) voor de dagperiode geldt.
Anders dan [appellant sub 2] stelt, is in de akoestische onderzoeken rekening gehouden met het blaffen van honden, doordat op de berekende langtijdgemiddelde geluidniveau's, afkomstig van de binnenverblijven en de buitenren, in de dag-, avond- en nachtperiode een toeslag van 5 dB(A) is opgeteld. In hetgeen is aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad ten onrechte op deze wijze rekening heeft gehouden met de hinderbeleving van dergelijk impulsgeluid.
De betogen falen.
Geluid - belemmering bedrijfsvoering
7.5. Wat betreft het betoog dat de voorziene woningen [appellant sub 2] zullen belemmeren in de huidige en toekomstige bedrijfsvoering van zijn dierenpension, wordt in het kader van geluid als volgt overwogen.
Uit akoestisch onderzoek 1 volgt dat de geluidbelasting ten gevolge van het dierenpension in het overgrote deel van het plangebied lager is dan de richtwaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau. Op een deel van de gronden aan de oostzijde van de Wagenbroeken (direct ten noorden van het dierenpension) en een deel van de gronden aan de westzijde van de Wagenbroeken (ten westen van het dierenpension) kan niet worden voldaan aan de richtwaarden. In akoestisch onderzoek 2 is onderzocht of het door het treffen van maatregelen mogelijk is om aan de oostzijde van de Wagenbroeken woningen te realiseren. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat, rekening houdend met een gebouw van 5,5 m hoogte dat als geluidwerende voorziening tussen het dierenpension en de nieuwe woningen zal worden opgericht, op alle woningen aan de oostzijde van de Wagenbroeken zal worden voldaan aan de richtwaarde van 45 dB(A) etmaalwaarde. Voor zover [appellant sub 2] ter zitting heeft aangevoerd dat dit gebouw, gelet op de bestemming, ook als een geluidgevoelig object dient te worden aangemerkt, overweegt de Afdeling dat de regeling voor de bestemming "Wonen -2" ter plaatse niet toelaat dat het gebouw voor woondoeleinden kan worden gebruikt.
Omdat realisering van een afschermende voorziening op de woonpercelen ten westen van de Wagenbroeken vanuit ruimtelijk opzicht niet wenselijk is, is geen onderzoek gedaan naar het treffen van afschermende maatregelen ter plaatse van deze gronden. Voor de eerstelijns woningen aan de Wagenbroeken is het wel mogelijk geacht om te voorzien in een dove gevel. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt acht de raad het van belang dat aan weerszijden van de Wagenbroeken woonbebouwing wordt gerealiseerd en dat de kern van Casteren wordt afgerond. Een overschrijding van de richtwaarden met maximaal 5 dB(A) voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau aan de westzijde van de Wagenbroeken tijdens de dag- en avondperiode acht de raad acceptabel. Daarbij betrekt de raad dat op grond van de Handreiking bij een geluidniveau van 46-50 dB(A) in de dagperiode en 41-45 dB(A) in de avondperiode sprake is van een rustig omgevingsgeluid.
Voor het maximale geluidniveau geldt ingevolge de Handreiking een richtwaarde van 10 dB(A) boven het etmaalgemiddelde geluidniveau. Een lichte overschrijding van de richtwaarden voor zowel de woningen aan de westzijde als aan de oostzijde van de Wagenbroeken tijdens de dag- en avondperiode onderscheidenlijk de avondperiode, acht de raad voorts aanvaardbaar omdat de geluidbelasting ruim onder de grenswaarde van 70 dB(A) onderscheidenlijk 65 dB(A) zal liggen.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bedrijfsvoering van het dierenpension geen onaanvaardbare gevolgen zal hebben voor het woon- en leefklimaat ter plaatse van de voorziene woningen, zodat de bedrijfsvoering van het dierenpension niet door deze woningen zal worden beperkt. Daarbij wijst de Afdeling erop dat het dierenpension zowel vóór als na de vaststelling van het bestreden besluit vanwege het ontbreken van geluidruimte niet kan uitbreiden in noordwestelijke richting. De voorziene woningbouw heeft voorts niet tot gevolg dat de uitbreidingsmogelijkheden van het dierenpension in zuidoostelijke richting worden aangetast dan wel dat er minder mogelijkheden hiertoe bestaan. De raad heeft ter zitting toegelicht in beginsel positief te staan tegenover medewerking daaraan indien het dierenpension daartoe een wens te kennen zou geven.
Het betoog faalt.
Geluid - tuinen
7.6. Wat betreft de geluidbelasting ter plaatse van de bij de woningen voorziene tuinen, overweegt de Afdeling dat, nu het gebruik van de tuinen door toekomstige bewoners is toegelaten, in het voorliggende geval de beoordeling of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat tevens betrekking dient te hebben op de tuinen van de voorziene woningen.
7.7. Naar aanleiding van de in het beroepschrift naar voren gebrachte beroepsgrond, heeft de raad gesteld dat bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ook de geluidbelasting in de tuinen is betrokken. Daartoe verwijst de raad naar akoestisch onderzoek 1 voor de tuinen aan de westzijde van de Wagenbroeken, waarbij de geluidbelasting op de geluidcontourenkaart is weergegeven. Hieruit volgt dat de langtijdgemiddelde beoordelingsniveau in de dagperiode ten hoogste 50 dB(A) zal bedragen, in de avondperiode ten hoogste 45 dB(A) en in de nachtperiode ten hoogste 35 dB(A). Volgens de raad kan een dergelijke geluidbelasting op grond van de Handreiking als rustig omgevingsgeluid worden aangemerkt. Ter onderbouwing van zijn standpunt voor de tuinen aan de oostzijde van de Wagenbroeken verwijst de raad naar een aanvullende akoestische berekening door het bureau Exlan, waarvan de resultaten in de memo "akoestische onderbouwing" van 10 februari 2015 zijn neergelegd. Hieruit volgt dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau ter plaatse van de toetsingspunten aan de richtwaarden van een "stille woonwijk met weinig verkeer" uit de Handreiking voldoet, nu de geluidbelasting in de dagperiode ten hoogste 45 dB(A) zal bedragen en in de avondperiode ten hoogste 38 dB(A). [appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de conclusies hierover in deze akoestische onderzoeken onjuist zijn.
In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het woon- en leefklimaat in de bij de voorziene woningen behorende tuinen aanvaardbaar zal zijn. Daarbij heeft de raad kunnen betrekken dat de tuinen van de woningen aan de westzijde van de Wagenbroeken zullen worden afgeschermd door de voorziene woningen, nu deze bebouwing zal zijn georiënteerd op de Wagenbroeken en de tuinen van de woningen aan de oostzijde van de Wagenbroeken zullen worden afgeschermd door de geluidwerende voorziening die grenst aan de perceelsgrens van het dierenpension. Het betoog faalt.
Geur - meetafstand en belemmering bedrijfsvoering
7.8. De raad heeft bij de vaststelling bij het bestemmingsplan wat betreft het aspect geur aangesloten bij de VNG-brochure. In de VNG-brochure zijn de bedrijfstypen ingedeeld in milieucategorieën, die samenhangen met een aanbevolen afstand ten opzichte van een milieugevoelige bestemming om hinder van de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar uit te sluiten of althans tot een aanvaardbaar niveau te beperken. De VNG-brochure gaat voor dierenpensions bij het omgevingstype "rustige woonwijk en rustig buitengebied" uit van een richtafstand van 30 m ten aanzien van het aspect geur.
7.9. De afstanden die in de VNG-brochure worden aanbevolen gelden in beginsel vanaf de perceelgrens van een bedrijf. Zoals onder 7.3 is overwogen bestaat geen geluidruimte om de bedrijfsactiviteiten in noordwestelijke richting uit te breiden, zodat de bedrijfsvoering van het dierenpension in deze richting beperkt is tot de bestaande bedrijfsbebouwing en de buitenren op het perceel. Gelet hierop is tevens uitgesloten dat de bedrijfsactiviteiten die geurhinder kunnen veroorzaken in noordwestelijke richting uitbreiden, zodat de Afdeling van oordeel is dat de raad voor het bepalen van de afstand van het dierenpension tot de in het plan voorziene woningen in redelijkheid vanaf de huidige bedrijfsbebouwing heeft kunnen meten. Op grond daarvan is de dichtstbijzijnde voorziene woning op een afstand van 33 m gesitueerd. Hiervan uitgaande stelt de Afdeling vast dat wordt voldaan aan de in de VNG-brochure aanbevolen richtafstand van 30 m voor geur. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de voorziene woningen de bedrijfsvoering van het dierenpension ook niet vanwege het aspect geur zullen beperken. Het betoog faalt.
8. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 2] ongegrond.
Proceskosten
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], voor zover gericht tegen de gronden aan de oostzijde van de Wagenbroeken met de bestemming "Wonen-2", behoudens de uitbreiding van het bouwvlak op deze gronden ten opzichte van het ontwerpplan, niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], voor zover ontvankelijk, en het beroep van [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B] ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Boermans
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 december 2015
429-758.