201508274/1/A1 en 201508274/2/A1.
Datum uitspraak: 26 november 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek van [appellant A] en [appellant B], wonend te Dordrecht, om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend te Dordrecht,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 november 2015 in zaken nrs. 15/5927 en 15/5926 in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B]
en
het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht.
Procesverloop
Bij besluit van 10 april 2015 heeft het college aan de gemeente omgevingsvergunning verleend voor de kap van een boom (een witte paardenkastanje) (hierna: kastanjeboom) achter de [locatie 1] te Dordrecht.
Bij besluit van 21 september 2015 heeft het college het door onder meer [appellant A] en [appellant B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 november 2015 heeft de rechtbank het door [appellant A] en [appellant B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 10 november 2015 hebben [appellant A] en [appellant B] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 12 november 2015, waar [appellant A] en [appellant B], in de persoon van [appellant B], en het college vertegenwoordigd door mr. Y Spiele, G.F. Vos en F.C.A. Moesman, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Het college heeft de omgevingsvergunning voor de kap van de kastanjeboom verleend zodat de eigenaar van de gronden, Heijmans B.V., daar kan bouwen. Deze gronden behoren tot een groter gebied waar woningbouw wordt ontwikkeld.
3. [appellant A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de publicatie van het besluit tot verlening van de vergunning niet onduidelijk was. Door het ontbreken van de vermelding Romboutslaan hebben omwonenden van de Romboutslaan geen bezwaar gemaakt, aldus [appellant A] en [appellant B].
3.1. Ingevolge artikel 3.8 van de Wabo geeft het bevoegd gezag onverwijld kennis van de aanvraag om een omgevingsvergunning in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze.
Ingevolge artikel 3.9 ,eerste lid, aanhef en onder a, doet het bevoegdheid gezag mededeling van de beschikking op de wijze waarop het overeenkomstig artikel 3.8 kennis heeft gegeven van de aanvraag.
3.2. Het college heeft mededeling gedaan van de verlening van de vergunning op 17 april 2015 in het huis-aan-huisblad "Dordt Centraal" en op de website van de gemeente onder de rubriek "Gemeentenieuws" met de vermelding : "Activiteit: kap. Voor het vellen of doen vellen van een houtopstand (witte paardenkastanje) locatie: achter [locatie 2]." Hoewel deze aanduiding niet heel precies is doordat ‘Zuid’ bij Dubbeldamseweg is weggelaten, acht de voorzieningenrechter de publicatie niet onduidelijk nu voor belanghebbenden niet onduidelijk kan zijn geweest welk adres bedoeld is en de feitelijke situatie overeenstemt met deze aanduiding. Uit de tekening behorend bij de aanvraag en de overgelegde foto’s blijkt dat de kastanjeboom direct achter het perceel [locatie 3] staat. Dat de kastanjeboom zichtbaar is vanaf de Romboutslaan, doet daar niet aan af.
Het betoog faalt.
4. [appellant A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de aanvraag niet door de gemeente kon worden gedaan, omdat zij niet langer eigenaar is van de gronden waarop de kastanjeboom staat.
4.1. De gemeente heeft op 24 februari 2015 een aanvraag ingediend voor het vellen van de kastanjeboom. De gemeente was op dat moment geen eigenaar meer van de gronden. Zij heeft dit perceel verkocht aan Heijmans B.V. en op 3 februari 2015 aan haar geleverd. Het enkele feit echter dat een aanvrager geen eigenaar is van de gronden, betekent niet dat deze geen belanghebbende is bij de aanvraag. Verder is gebleken dat de gemeente met Heijmans B.V. is overeengekomen het perceel bouwrijp, dat wil zeggen obstakelvrij, te leveren. De gemeente is derhalve als belanghebbende bij de aanvraag aan te merken.
Het betoog faalt.
5. [appellant A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Zij voeren aan dat de kastanjeboom waardevol is, doordat deze sfeerbepalend is, plaats biedt aan vogels en vleermuizen en beschermt tegen wind en geluid. Verder voeren zij aan dat de kastanjeboom aan de rand van het te bebouwen gebied staat, zodat het anders kan worden ingericht en de economische schade voor de gemeente niet zo groot is als berekend.
5.1. Ingevolge artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) geldt, voor zover ingevolge een bepaling een gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om houtopstand te vellen of te doen vellen, een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
Ingevolge artikel 2.18 kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2, slechts worden verleen of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.
ingevolge artikel 4.11, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Dordrecht (hierna: APV) is het verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag de houtopstanden te vellen of te doen vellen die staan vermeld op de Bomenlijst.
Ingevolge het tweede lid kan de vergunning worden geweigerd op grond van:
a. de natuurwaarde van de houtopstand;
b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand;
5.2. Niet in geschil is dat de boom staat vermeld op de Bomenlijst. Voor de verlening van een vergunning voor het vellen van de boom vormt artikel 4:11, tweede lid, van de APV voor het college het toetsingskader. Ingevolge die bepaling kan het college een vergunning weigeren indien een boom de in de APV genoemde waarden bezit en dient het college het behouden van die waarden af te wegen tegen de belangen die voor de aanvragen met het vellen van de boom gemoeid zijn.
5.3. Voor het oordeel dat het college in redelijkheid, bij afweging van de betrokken belangen niet tot verlening van de vergunning heeft kunnen komen, bestaat geen aanleiding. Wind- en geluiddemping door de kastanjeboom betreffen geen waarden die in artikel 4:11, tweede lid, van de APV zijn genoemd en kunnen derhalve niet in de afweging van belangen worden betrokken. Voorts is niet gebleken dat de kastanjeboom van bijzondere ecologische waarde is. Gelet op de ter zitting getoonde tekeningen van mogelijke inrichtingen van de gronden rond de kastanjeboom, de daarop door partijen gegeven toelichting en de grootte van de boom, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat indien de kastanjeboom niet wordt gekapt een woning minder kan worden gebouwd en dat dit tot financiële schade leidt. Anders dan [appellant A] en [appellant B] betogen was het college niet gehouden te zoeken naar een nieuwe eigenaar van de gronden die de boom zou wilen behouden. Een dergelijke onderzoeksplicht strekt te ver, reeds omdat het college geen eigenaar is van de gronden. Gelet op het voorgaande heeft het college aan de belangen gediend bij de realisering van woningbouw een groter gewicht kunnen toe kennen dan aan het belang van het behoud van de kastanjeboom. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek van [appellant A] en [appellant B] om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek van [appellant A] en [appellant B] af.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.
w.g. Van Buuren w.g. Soede
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2015
270.