201501935/1/A2.
Datum uitspraak: 9 december 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 22 januari 2015 in zaken nrs. 14/826 en 14/913 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 2 oktober 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] voor het jaar 2009 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag herzien en vastgesteld op € 3.366,00.
Bij besluit van 8 oktober 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot voor het jaar 2009 opnieuw herzien en vastgesteld op € 6.122,00.
Bij besluit van 15 januari 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen, voor zover thans van belang, de door [appellante] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 januari 2015 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellante] daartegen ingestelde beroep, naar de Afdeling begrijpt, ongegrond verklaard en het besluit van 15 januari 2014, voor zover dat ziet op de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2009 via [kinderopvang], in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 september 2015, waar [appellante], bijgestaan door mr. E.J. Joosten, advocaat te Utrecht, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam bij die dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder n, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder kinderopvangtoeslag: een tegemoetkoming van het Rijk in de kosten van kinderopvang.
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem te betalen kosten, indien de opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van de draagkracht en de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir, verstrekt een belanghebbende de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2. In hoger beroep is nog in geschil de gastouderopvang via gastouderbureau [kinderopvang] in 2009.
3. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij de gestelde kosten van kinderopvang over 2009 via [kinderopvang] heeft betaald, zodat zij geen aanspraak heeft op een toeslag over dat jaar voor deze kosten.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet kan worden achterhaald hoe hoog de kosten van kinderopvang in 2009 via [kinderopvang] zijn geweest, nu zij geen jaaropgave of facturen heeft overgelegd. Zij voert daartoe aan dat uit de door haar overgelegde gegevens kan worden herleid hoe hoog de opvangkosten in 2009 daadwerkelijk zijn geweest. In de door haar in bezwaar overgelegde overeenkomst is immers vermeld dat zij per maand 100 uren gastouderopvang afneemt tegen een tarief van € 6,10. Met de door haar overgelegde bankafschriften en aangifte inkomstenbelasting van de gastouder heeft zij bovendien aangetoond dat zij de kosten van kinderopvang daadwerkelijk heeft betaald. Het niet kunnen overleggen van de jaaropgave kan niet aan haar worden verweten en is ten onrechte voor haar rekening en risico gelaten, aldus [appellante].
4.1. De rechtbank heeft terecht, onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 11 maart 2015, in zaak nr. 201406522/1/A2) vooropgesteld dat uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, volgt dat degene die voor kinderopvangtoeslag in aanmerking wil komen, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor zulke opvang heeft gemaakt en wat de hoogte daarvan is. Hieruit volgt dat het aan [appellante], als degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag, is om documenten over te leggen waaruit de hoogte van de gemaakte kosten van kinderopvang kan worden afgeleid.
[appellante] heeft over 2009 geen documenten, zoals een jaaropgave of facturen, overgelegd waaruit de hoogte van de totale kosten van kinderopvang via [kinderopvang] blijkt. [appellante] heeft wel een urenregistratieformulier overgelegd, maar daarin zijn alleen de maanden april tot en met oktober ingevuld, terwijl het, naar zij ter zitting heeft bevestigd, gaat om de maanden januari tot en met november, zodat uit dit document reeds hierom niet de hoogte van de totale kosten over 2009 via [kinderopvang] kan worden afgeleid. De stelling van [appellante] dat dit laatste kan worden herleid uit de overeenkomst klopt niet, nu daarin slechts de tussen partijen gemaakte afspraken over het uurtarief en het aantal uren zijn vastgelegd. Daaruit blijkt niet de hoogte van de daadwerkelijk in 2009 gemaakte kosten van kinderopvang via [kinderopvang]. Evenmin blijkt dit uit de aangifte inkomstenbelasting van de gastouder, nu daaruit niet blijkt hoe zij haar inkomsten uit kinderopvang heeft verworven.
Dat, zoals [appellante] heeft aangevoerd, de administratie van [kinderopvang] in het najaar van 2009 in beslag is genomen en [kinderopvang] vervolgens in juni 2010 failliet is gegaan, zodat de jaaropgave over 2009 niet door [kinderopvang] is opgesteld en zij die dus niet heeft, maakt het voorgaande niet anders. Het is aan [appellante], als degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag, om een deugdelijke administratie bij te houden, waaruit de hoogte van de verschuldigde en daadwerkelijk betaalde kosten van de genoten kinderopvang blijkt. Gelet hierop heeft de rechtbank het terecht voor rekening en risico van [appellante] gelaten dat zij niet meer aan de benodigde documenten kan komen.
Nu, gelet op het voorgaande, niet kan worden vastgesteld wat de hoogte is van het totaalbedrag aan kosten van kinderopvang via [kinderopvang] in 2009, heeft [appellante] ook niet kunnen aantonen dat zij dit bedrag heeft voldaan. Reeds hierom heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellante] geen recht heeft op een kinderopvangtoeslag over 2009 voor kosten van kinderopvang via [kinderopvang]. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.
w.g. Verheij w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 december 2015
18-680.