ECLI:NL:RVS:2015:3764

Raad van State

Datum uitspraak
9 december 2015
Publicatiedatum
9 december 2015
Zaaknummer
201502961/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar vergunning Nederlandse Veteranendag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Vereniging Veterans MC Netherlands (VMC) tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 maart 2015. De rechtbank had het beroep van VMC ongegrond verklaard, nadat de burgemeester van Den Haag op 24 juni 2014 een vergunning had verleend aan de Stichting Nederlandse Veteranendag voor het houden van de Nederlandse Veteranendag. VMC had bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, maar de burgemeester verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk, omdat VMC geen belanghebbende zou zijn in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.

VMC betoogde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat zij geen rechtstreeks belang had bij de vergunning, omdat de leden van VMC niet in de gelegenheid waren om hun 'colours' te dragen tijdens de motorrit op de veteranendag. De burgemeester had in de vergunning opgenomen dat individuele deelnemers aan de motorrit niet de kleuren van hun motorclub mochten voeren. VMC stelde dat dit een schending van hun grondrechten betekende.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 9 december 2015 behandeld. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat VMC een afgeleid belang had van de Stichting Nederlandse Veteranendag, die de vergunning had aangevraagd. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201502961/1/A3.
Datum uitspraak: 9 december 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de vereniging Vereniging Veterans MC Netherlands (hierna: VMC), gevestigd te Haren,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 maart 2015 in zaak nr. 14/9184 in het geding tussen:
VMC
en
de burgemeester van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 24 juni 2014 heeft de burgemeester aan de Stichting Nederlandse Veteranendag vergunning verleend voor het houden van de Nederlandse Veteranendag.
Bij besluit van 21 augustus 2014 heeft de burgemeester het door VMC daartegen gerichte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 4 maart 2015 heeft de rechtbank het door VMC daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft VMC hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 november 2015, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mrs. R.W.I. Alkema en P.M. Verhoeff, beiden werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. In de vergunning heeft de burgemeester onder meer het volgende opgenomen:
"Sinds 2010 neemt de Stichting Veteranen Motorrit met (maximaal) 250 deelnemers deel aan de veteranendag. In deze motorrit rijden onder politie-escorte individuele veteranen mee vanaf verzorgingsplaats Knorrestein aan de A12 richting het Malieveld. Hierbij is dit jaar de afspraak gemaakt dat de individuele deelnemers aan de motorrit niet de colours van de motorclub waaraan zij zijn verbonden, voeren. Veteranen die hechten aan het voeren van de eigen colours mogen op eigen gelegenheid richting het Malieveld afreizen. Ze worden daar tussen 09.00 en 11.30 uur opgevangen. Het Comité Nederlandse Veteranendag heeft de Stichting Veteranen Motorrit bij brief hierover geïnformeerd."
2. Op 27 mei 2014 heeft de Stichting Nederlandse Veteranendag de Stichting Veteranen Motorrijders te kennen gegeven dat op de Nederlandse Veteranendag in 2014 geen colours zullen worden toegelaten in de deputatie van de motorrit in het nationaal defilé en dat het verbod voortkomt uit de bestuurlijke maatregel die de burgemeester aan de Stichting Nederlandse Veteranendag heeft opgelegd, hetgeen de Stichting Nederlandse Veteranendag bij brief van 30 mei 2014 heeft bevestigd.
Bij brief van 18 juni 2014 heeft VMC bij de burgemeester bezwaar gemaakt tegen voornoemde maatregel. De burgemeester heeft die brief opgevat als bezwaar tegen het besluit van 24 juni 2014 en dat niet-ontvankelijk verklaard, omdat VMC een afgeleid belang heeft bij dat besluit en daarom geen belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
3. VMC betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de burgemeester ten onrechte haar bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij heeft een rechtstreeks belang bij de vergunning die de burgemeester aan de Stichting Nederlandse Veteranendag heeft verleend, omdat de omstandigheid dat haar leden bij deelname aan de motorrit de colours van de VMC niet mogen dragen leidt tot schending van haar grondrechten. Zij heeft eveneens een rechtstreeks belang, omdat dit in de vergunning is opgenomen. Uit bijlage 4 bij de vergunning, het veiligheids- en bereikbaarheidsplan, volgt ook dat de burgemeester voorafgaand eisen heeft gesteld aan de aanvraag om een vergunning. Dit volgt ook uit hetgeen namens de burgemeester naar de media is gecommuniceerd, aldus VMC.
3.1. Het betoog faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat VMC een afgeleid belang heeft van het belang van de Stichting Nederlandse Veteranendag, die de vergunning heeft aangevraagd en aan wie de vergunning is verleend. Voor zover hetgeen onder overweging 1 is weergegeven is aan te merken als een voorschrift dat aan de vergunning is verbonden, regardeert dat de Stichting Nederlandse Veteranendag en niet VMC. Voorts is aan de vergunning het voorschrift verbonden dat de afspraken die zijn vastgelegd in het veiligheids- en bereikbaarheidsplan nauwgezet moeten worden nageleefd. In dat plan is de afspraak vermeld dat individuele deelnemers aan de motorrit niet de colours voeren van de motorclub waaraan zij zijn verbonden. Het veiligheids- en bereikbaarheidsplan is door de Stichting Nederlandse Veteranendag bij de aanvraag om een vergunning ingediend en was onderdeel van die aanvraag. Aldus kan niet anders worden geconcludeerd dan dat het de wens van de Stichting Nederlandse Veteranendag was dat individuele deelnemers aan de motorrit niet de colours voerden van de motorclub waaraan zij waren verbonden. Dat VMC andere wensen had op dit punt, maakt niet dat zij direct belanghebbende is.
VMC heeft daarnaast niet inzichtelijk gemaakt welk grondrecht is geschonden doordat haar leden niet in colours mochten deelnemen aan de motorrit. Voor zover zij beoogt te betogen dat dit het recht op vrijheid van meningsuiting is, geldt dat het haar leden vrij stond op eigen gelegenheid richting het Malieveld af te reizen. Ter zitting van de Afdeling heeft de burgemeester verduidelijkt dat motorrijders die de colours wilden voeren van de motorclub waaraan zij waren verbonden ook dezelfde route konden rijden als het nationaal defilé, maar zij enkel niet in het defilé onder politiebegeleiding konden meerijden. Aldus is er geen reële mogelijkheid dat VMC is geschaad in een belang ontleend aan het recht op vrijheid van meningsuiting.
Dat de burgemeester voorafgaand aan het indienen van de aanvraag voor de vergunning eisen zou hebben gesteld aan die aanvraag, is niet van belang. De Stichting Nederlandse Veteranendag heeft de vergunning aangevraagd met het veiligheids- en bereikbaarheidsplan waarin de afspraak is opgenomen dat individuele deelnemers aan de motorrit niet de colours voeren van de motorclub waaraan zij zijn verbonden. Verder is zij niet opgekomen tegen hetgeen onder overweging 1 is vermeld of het voorschrift dat in de eerste alinea van deze overweging is genoemd.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Reuveny, griffier.
w.g. Michiels w.g. Reuveny
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 december 2015
622.