201501058/1/R4.
Datum uitspraak: 9 december 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], beiden wonend te Een, gemeente Noordenveld, (hierna: tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]),
2. [appellant sub 2A], en [appellant sub 2B], beiden wonend te Roderwolde, gemeente Noordenveld, (hierna: tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]),
en
de raad van de gemeente Noordenveld,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 19 november 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Kleine Kernen Noordenveld" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 september 2015, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2], vertegenwoordigd door C. Germeraad, en de raad, vertegenwoordigd door E. Monsterman en A.H.C. Beerlink, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een actuele juridisch-planologische regeling voor onder meer de kernen Een en Roderwolde.
Het beroep van [appellant sub 2]
3. Ingevolge artikel 21, lid 21.2.3, aanhef en onder d, sub 2, van de planregels geldt voor het bouwen van aan-, uitbouwen en bijgebouwen in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m2 dat aan-, uitbouwen en bijgebouwen ten minste 3 m uit de bouwperceel- en/of erfgrens worden gebouwd.
4. [appellant sub 2] woont aan de [locatie 1] te Roderwolde. Hij beschikt over een langgerekt perceel van ongeveer 16 meter breed en 84 meter diep. Op basis van het ontwerpplan, waarin een bepaling als artikel 21, lid 21.2.3, aanhef en onder d, sub 2, van de planregels niet was opgenomen, heeft hij plannen voor een bouwwerk gemaakt.
5. [appellant sub 2] keert zich tegen artikel 21, lid 21.2.3, aanhef en onder d, sub 2, van de planregels. Volgens [appellant sub 2] is het ingevolge deze planregel niet mogelijk het door hem geplande bouwwerk te bouwen. Volgens hem zijn nog slechts vergunningvrije bouwwerken mogelijk en kan ook het profiel van de huidige bebouwing niet gehandhaafd worden.
5.1. In de plantoelichting en de als bijlage daarbij opgenomen "Memo Nieuwe bijgebouwenregeling Noordenveld" van 1 november 2014 is gemotiveerd waarom het plan gewijzigd is vastgesteld ten opzichte van het ontwerpplan. Daarbij is vermeld dat de bestaande regeling voor aan-, uitbouwen en bijgebouwen is gewijzigd in verband met de wijziging van het Besluit Omgevingsrecht (hierna: het Bor) per 1 november 2014. Het Bor zoals dat is gewijzigd, maakt het zowel wat oppervlakte als wat maatvoering betreft mogelijk grotere bijgebouwen en aan-, en uitbouwen in het achtererfgebied te bouwen. De raad beoogt met de bijgebouwenregeling inwoners te stimuleren overige bouwwerken te bouwen op de ruimtelijk gezien meest gewenste plek, zodat de ruimtelijke kwaliteit van de bebouwde omgeving behouden blijft. Deze regeling in het plan is van toepassing op grote percelen. De raad acht het niet wenselijk om binnen drie meter van de zijdelingse bouwperceel en/of erfgrens aan- en uitbouwen en bijgebouwen op te richten. Wel heeft de raad verklaard, voor zover de mogelijkheden tot vergunningvrij bouwen onvoldoende zijn, dat binnen het gemeentebestuur de bereidheid bestaat toepassing te geven aan de afwijkingsbevoegdheid van artikel 36 van de planregels.
Het betoog faalt.
Het beroep van [appellant sub 1]
6. De woning van [appellant sub 1] is gelegen aan de [locatie 2] te Een, nabij de kruising met de Vennootsweg en de Schoolstraat. Op deze kruising zijn een wegversmalling en een verkeersplateau aangebracht.
7. [appellant sub 1] betoogt dat het college van burgemeester en wethouders niet namens de raad kan spreken.
7.1. Ingevolge artikel 160, eerste lid, onder f, van de Gemeentewet, is het college in ieder geval bevoegd te besluiten namens de gemeente, het college of de raad rechtsgedingen, bezwaarprocedures of administratief beroepsprocedures te voeren of handelingen ter voorbereiding daarop te verrichten, tenzij de raad, voor zover het de raad aangaat, in voorkomende gevallen anders beslist.
7.2. De Afdeling overweegt dat, gelet op artikel 160, aanhef en onder f, van de Gemeentewet het college bevoegd is om namens de raad rechtsgedingen te voeren. Ter zitting zijn machtigingen overgelegd, waarmee het college E. Monsterman en A.H.C. Beerlink, beiden werkzaam bij de gemeente Noordenveld, machtigt de raad te vertegenwoordigen in beroepschriftprocedures bij de Raad van State. Het betoog faalt.
8. [appellant sub 1] voert aan dat in zijn woning aan de [locatie 2] geen goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd. De aanleg van verkeersdrempels en een wegversmalling ter hoogte van zijn woning en het ontbreken van toezicht en handhaving, leiden tot geluidoverlast. De raad heeft de reeds gevoerde procedures en de verrichte geluidonderzoeken niet bij de vaststelling van het plan betrokken. Dit terwijl uit deze onderzoeken blijkt dat de geluidnormen worden overschreden. [appellant sub 1] voert aan dat in strijd met het provinciaal beleid geen rekening is gehouden met milieuaspecten. [appellant sub 1] betoogt dat in de plantoelichting had moeten worden vermeld dat de gemiddelde geluidbelasting in de Hoofdstraat in 2012 58 dB bedroeg en dat daar piekgeluiden van meer dan 90 dB en piekgeluiden met een hoge stijgsnelheid kunnen voorkomen. Ook had moeten worden vermeld dat voor een 30 km-zone geen hogere geluidgrenswaarde kan worden vastgesteld.
[appellant sub 1] maakt kanttekeningen bij de geluidrapporten die hij heeft ingebracht bij zijn beroepschrift en die zijn opgesteld in het kader van samenhangende procedures over een verkeersbesluit en een geschil over handhaving. Hij voert onder meer aan dat de tractoren ten onrechte zijn ingedeeld bij de lichte motorvoertuigen, voorts is een onjuiste dag-, avond, en nachtperiode gehanteerd. Ook is bij de berekeningen uitgegaan van een onjuiste snelheid.
8.1. Aan de gronden van de Hoofdstraat is de bestemming "Verkeer" toegekend.
Ingevolge artikel 18, lid 18.1, van de planregels zijn de gronden met deze bestemming bestemd voor wegen bestemd voor doorgaand verkeer met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde en werken geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden. In de bestemming zijn de bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen, zoals in- en uitvoegstroken, bermen, bermbeplanting, bushaltes en dergelijke, begrepen.
8.2. De Afdeling overweegt dat [appellant sub 1] zich weliswaar keert tegen de geluidsoverlast vanwege verkeer, maar op zich geen bezwaren heeft tegen de bestemming "Verkeer" voor de Hoofdstraat. Op de gronden binnen deze bestemming kunnen op alle locaties werken, geen bouwwerken zijnde worden aangelegd. Voor zover [appellant sub 1] bezwaren heeft tegen de aanleg van het verkeersplateau en het ontbreken van toezicht en handhaving, overweegt de Afdeling gelet hierop dat deze bezwaren geen betrekking hebben op het bestemmingsplan zelf maar op de uitvoering daarvan. Deze bezwaren dienen derhalve buiten beschouwing te blijven.
In de plantoelichting is vermeld dat op grond van de Wet geluidhinder zich langs alle wegen, met uitzondering van de wegen waar een maximumsnelheid van 30 km per uur geldt, zones bevinden, waarbinnen de hoogst toelaatbare geluidbelasting 48 dB bedraagt. Voorts is vermeld dat akoestisch onderzoek achterwege kan blijven, omdat in het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad aldus voldoende gemotiveerd waarom de situatie geen aanleiding geeft akoestisch onderzoek te laten verrichten. Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat de plantoelichting onvolledig is, omdat de geluidbelasting in de Hoofdstraat daarin niet is vermeld, overweegt de Afdeling dat de plantoelichting geen onderdeel uitmaakt van het plan zodat daaraan geen bindende betekenis kan worden toegekend.
Ten aanzien van het betoog dat in de geluidrapporten onjuiste gegevens zijn gehanteerd, overweegt de Afdeling dat de geluidrapporten niet ten grondslag liggen aan het plan. Deze zijn opgesteld ten behoeve van handhaving dan wel een verkeersbesluit. Gelet hierop behoeft het betoog in zoverre geen bespreking.
Het betoog faalt.
9. [appellant sub 1] betoogt dat in het plan ten onrechte niet op grond van artikel 3.3 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) een verbod is opgenomen om bepaalde werkzaamheden zonder omgevingsvergunning uit te voeren.
9.1. Ingevolge artikel 3.3 van de Wro kan, om te voorkomen dat in een bestemmingsplan begrepen grond minder geschikt wordt voor de verwezenlijking van de daaraan bij het plan te geven bestemming dan wel om een overeenkomstig het plan verwezenlijkte bestemming te handhaven en te beschermen, bij het bestemmingsplan worden bepaald, dat het verboden is om binnen een bij dat plan aangegeven gebied zonder omgevingsvergunning:
a. bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren;
b. bouwwerken te slopen.
9.2. Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat op grond van artikel 3.3 van de Wro een verbod had moeten worden opgenomen om zonder omgevingsvergunning bepaalde werkzaamheden uit te voeren, overweegt de Afdeling dat ingevolge dat artikel een verbod bepaalde werkzaamheden uit te voeren slechts in het bestemmingsplan kan worden opgenomen om te voorkomen dat in een bestemmingsplan begrepen grond minder geschikt wordt voor de verwezenlijking van de daaraan bij het plan te geven bestemming dan wel om een overeenkomstig het plan verwezenlijkte bestemming te handhaven. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat van een dergelijke situatie sprake is.
Het betoog faalt.
10. [appellant sub 1] voert aan dat het profiel van de Hoofdstraat is aangepast en dat dit in strijd met artikel 14 van de planregels van het voorgaande bestemmingsplan "Een" heeft geleid tot een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van zijn woning. Het onderhavige plan had moeten voorzien in een oplossing.
10.1. Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de planregels van het bestemmingsplan "Een" kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven.
Ingevolge het tweede lid mogen de onder 1 bedoelde vrijstellingen niet leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken.
Artikel 36 van de regels van het onderhavige plan bevat een vergelijkbare bepaling.
10.2. De Afdeling overweegt dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat de wijzigingen van de Hoofdstraat pasten binnen de bestemming "Verkeer", zoals deze in het bestemmingsplan "Een" was opgenomen, zodat niet is afgeweken van het bestemmingsplan. Het college van burgemeester en wethouders heeft dan ook geen toepassing gegeven aan artikel 14 van de planregels van het bestemmingsplan "Een". Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het onderhavige plan in een oplossing had moeten voorzien.
Het betoog faalt.
11. [appellant sub 1] betoogt dat in de plantoelichting ten onrechte is vermeld dat de binnen het plangebied gelegen bedrijven goed worden ingepast in de woonomgeving en dat zich hierbij geen knelpunten voordoen die om een directe aanpak vragen. Hiertoe voert hij aan dat niet is onderzocht of agrarische bedrijven nog behoren tot de milieucategorie waarin ze zijn ingedeeld, nu zij meer en grotere tractoren gebruiken. [appellant sub 1] betoogt voorts dat in het bestemmingsplan geluidnormen dienen te worden opgenomen voor zijn woning.
12. De Afdeling overweegt dat het plan een conserverend karakter heeft en in ieder geval ter plaatse van de woning van [appellant sub 1] geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maakt. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor de conclusie dat de raad nader onderzoek had moeten doen naar, of een andere afweging had moeten maken van, de gevolgen van het plan voor het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning van [appellant sub 1].
13. De beroepen zijn ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. Bijleveld, griffier.
w.g. Helder w.g. Bijleveld
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 december 2015
433.