ECLI:NL:RVS:2015:378

Raad van State

Datum uitspraak
11 februari 2015
Publicatiedatum
11 februari 2015
Zaaknummer
201404560/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.A.A. Mondt-Schouten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Heerjansdam - Gors en de juridische status van puinbreker

Op 8 april 2014 heeft de raad van de gemeente Zwijndrecht het bestemmingsplan "Heerjansdam - Gors" vastgesteld. Tegen dit besluit heeft [appellante], gevestigd te Heerjansdam, beroep ingesteld. De raad heeft een verweerschrift ingediend en de zaak is ter zitting behandeld op 8 januari 2015. Tijdens deze zitting zijn zowel [appellante] als de raad vertegenwoordigd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld.

De Afdeling heeft vastgesteld dat de raad beleidsvrijheid heeft bij de vaststelling van bestemmingsplannen, maar dat deze beslissing terughoudend moet worden getoetst. Het beroep van [appellante] richtte zich tegen de bestemming "Bedrijventerrein" voor haar perceel, waar zij activiteiten uitvoert die verband houden met de op- en overslag van afval- en bouwstoffen. [appellante] betoogde dat haar gewenste puinbreker ten onrechte niet als zodanig is bestemd, ondanks het feit dat zij een milieuvergunning heeft voor het breken van puin.

De raad heeft toegelicht dat hij nooit heeft beoogd de puinbreker bij recht toe te staan, maar dat hij bereid is om te onderzoeken of deze door middel van een omgevingsvergunning kan worden toegestaan. De Afdeling heeft geoordeeld dat de raad in redelijkheid tot de gekozen planregeling heeft kunnen komen, maar heeft ook vastgesteld dat de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - aannemingsbedrijf" niet aan een groter deel van het perceel is toegekend, wat in strijd is met de zorgvuldigheidseisen van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond verklaard, en het bestreden besluit is vernietigd voor het deel dat betrekking heeft op de aanduiding van het perceel.

De Afdeling heeft zelf voorziend de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - aannemingsbedrijf" toegekend aan het gedeelte van het perceel en heeft de raad opgedragen om deze uitspraak binnen vier weken te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan. Tevens is de raad veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan [appellante].

Uitspraak

201404560/1/R4.
Datum uitspraak: 11 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te Heerjansdam, gemeente Zwijndrecht,
en
de raad van de gemeente Zwijndrecht,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 8 april 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Heerjansdam - Gors" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
[appellante] en de raad hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 januari 2015, waar [appellante], vertegenwoordigd door R. Beijer, bijgestaan door drs. A.D. Hol, en de raad, vertegenwoordigd door M. Scholten en R.S.M. van der Kuijp, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde].
Buiten bezwaren van partijen heeft [appellante] ter zitting een nader stuk in het geding gebracht.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een actueel juridisch-planologisch kader voor de kern Heerjansdam en het bedrijventerrein Gors. Het plan is grotendeels gericht op het behouden en beheren van de bestaande situatie.
3. Het beroep van [appellante] is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" dat betrekking heeft op het perceel van [appellante] aan de [locatie] te Heerjansdam. Ter plaatse voert zij activiteiten uit die samenhangen met de op- en overslag en het be- en verwerken van afval- en bouwstoffen. [appellante] betoogt dat de puinbreker zoals door haar gewenst ten onrechte niet als zodanig is bestemd. Hiertoe voert zij aan dat zij een milieuvergunning heeft voor het breken en zeven van 99.999 ton puin per jaar afkomstig van buiten de inrichting.
3.1. Volgens de verbeelding is aan het perceel van [appellante] de bestemming "Bedrijventerrein" toegekend. Aan een deel van dat perceel is voorts de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - aannemingsbedrijf" toegekend.
Ingevolge artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder c, van de planregels zijn de voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden bestemd voor bedrijven in de categorieën 1 tot en met 4.1 van de bij deze regels behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' (bijlage) alsmede een vuiloverslagstation (SBI-code 2008 381) en laad, los- en overslagbedrijven ten behoeve van de binnenvaart: ertsen, mineralen en dergelijke tot 2.000 m2 (SBI-code 2008 52242 onder 2) in milieucategorie 4.2 […], uitsluitend ter plaatse van de nadere aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - aannemingsbedrijf".
Ingevolge artikel 5, lid 5.4, kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in artikel 5, lid 5.1, voor het toestaan van een bedrijf uit ten hoogste één categorie hoger dan toegestaan, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de ter plaatse toegestane maximale categorie, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
1. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de verkeerssituatie en de verkeersveiligheid en aannemelijk is dat in de (extra) behoefte aan parkeerplaatsen en laad- en losgelegenheid kan worden voorzien;
2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden ten gevolge van de uitoefening van het bedrijf en de verkeersaantrekkende werking die daarvan uitgaat;
3. de betreffende bedrijfsactiviteiten, gezien de gevolgen daarvan voor de omgeving, kunnen redelijkerwijs worden gelijkgesteld met bedrijfsactiviteiten die overeenkomstig het bepaalde in artikel 5.1 op het betreffende bouwvlak rechtstreeks zijn toegestaan.
3.2. De raad heeft toegelicht dat hij nooit heeft beoogd de door [appellante] gewenste puinbreker bij recht toe te staan. Hij is wel bereid om te bezien in hoeverre die puinbreker door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning kan worden toegestaan.
3.3. Niet in geschil is dat de door [appellante] gewenste puinbreker valt in milieucategorie 4.2 en dat deze puinbreker door het plan niet mogelijk wordt gemaakt.
3.4. De raad heeft de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse gemeenten (hierna: VNG-brochure) toegepast. De bedrijfsvoering van [appellante] zou met het toestaan van een puinbreker planologisch worden uitgebreid, zodat sprake is van een nieuwe ontwikkeling. Voor een puinbreker met een capaciteit van maximaal 99.999 ton puin per jaar geldt een richtafstand van 300 meter, van welke afstand de raad heeft mogen uitgaan. De afstand van de nabijgelegen woningen tot een deel van het perceel van [appellante] bedraagt minder dan 300 meter, waardoor de raad de plaatsing van de puinbreker nader wenst te bezien. De raad heeft toegelicht dat hij vanwege deze afstand, het conserverende karakter van het plan en de mogelijkheid om bij omgevingsvergunning een hogere milieucategorie toe te staan de door [appellante] gewenste puinbreker niet bij recht heeft willen toestaan.
Voorts kan uit de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2013 in zaak nr. 201303344/1/R4 niet worden afgeleid dat de door [appellante] gewenste puinbreker als zodanig zou moeten worden bestemd.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid tot de gekozen planregeling heeft kunnen komen.
Het betoog faalt.
4. [appellante] voert verder aan dat de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - aannemingsbedrijf" aan een te beperkt deel van haar perceel is toegekend, waardoor haar overslagactiviteiten niet als zodanig zijn bestemd. Hiertoe voert zij aan dat zij een milieuvergunning heeft voor het uitvoeren van deze activiteiten op een groter deel van haar perceel en dat deze activiteiten sinds lange tijd ter plaatse worden uitgevoerd.
4.1. De raad heeft erkend dat de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - aannemingsbedrijf" per abuis niet aan een groter deel van het perceel is toegekend. Gelet daarop is het bestreden besluit in zoverre onvoldoende zorgvuldig voorbereid. Het besluit is daarom vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
5. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd, voor zover het betreft de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - aannemingsbedrijf" die is toegekend aan het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" dat betrekking heeft op het perceel aan de [locatie] te Heerjansdam.
6. De Afdeling ziet gelet op hetgeen ter zitting is besproken aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb zelf voorziend de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - aannemingsbedrijf" toe te kennen aan het gedeelte van het perceel [locatie] te Heerjansdam zoals weergegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart 1, en te bepalen dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit voor zover dat is vernietigd. De Afdeling acht het niet aannemelijk dat derden daardoor in hun belangen worden geschaad.
7. Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
8. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Zwijndrecht van 8 april 2014, kenmerk 2014-12177, voor zover het betreft de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - aannemingsbedrijf" die is toegekend aan het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" dat betrekking heeft op het perceel aan de [locatie] te Heerjansdam;
III. bepaalt dat de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - aannemingsbedrijf" wordt toegekend aan het gedeelte van het perceel [locatie] te Heerjansdam zoals weergegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart 1;
IV. bepaalt dat deze uitspraak, voor zover daarin is besloten omtrent het onder III. genoemde planonderdeel, in de plaats treedt van het besluit, voor zover vernietigd;
V. draagt de raad van de gemeente Zwijndrecht op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de onderdelen genoemd onder II., III. en IV. worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
VI. veroordeelt de raad van de gemeente Zwijndrecht tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat de raad van de gemeente Zwijndrecht aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 328,00 (zegge: driehonderdachtentwintig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van drs. M.H. Kuggeleijn-Jansen, griffier.
w.g. Mondt-Schouten w.g. Kuggeleijn-Jansen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2015
545-786.