201503610/1/V1.
Datum uitspraak: 2 december 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1. de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
2. [vreemdeling 1], [vreemdeling 2], mede voor hun minderjarig kind, en [vreemdeling 3] en [vreemdeling 4] (hierna tezamen: de vreemdelingen),
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 7 april 2015 in zaken nrs. 13/24994, 13/24997, 13/24999 en 13/24998 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 30 augustus 2013 (hierna: de besluiten) heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. De besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 7 april 2015 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard, de besluiten vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris nieuwe besluiten op de aanvragen neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. H.C. van Asperen, advocaat te Rotterdam, hebben een verweerschrift ingediend en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld. Het voorwaardelijk incidenteel hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een zienswijze ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1. Op dit geding is de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) van toepassing, zoals die luidde tot 20 juli 2015.
2. De vreemdelingen hebben wegens gestelde problemen in Armenië asielaanvragen ingediend. Volgens hen heeft vreemdeling 1 als gemeenteraadslid in Aygestan in 2011 geklaagd over corruptie binnen die gemeente, waarop de Control Chamber of the Republic of Armenia (hierna: de Control Chamber) in 2011 een onderzoek heeft ingesteld en is vastgesteld dat de gemeente Aygestan 100.000 dollar schuldig was aan de regering. Vervolgens is vreemdeling 1 mishandeld en bedreigd door het [regiohoofd] en het [dorpshoofd] en heeft hij hulp gevraagd aan het Center of Human Rights Protection in Armenië, aldus de vreemdelingen.
3. De staatssecretaris heeft daarop een individueel ambtsbericht aangevraagd. Op basis van dat individueel ambtsbericht van 18 januari 2013 (hierna: het individueel ambtsbericht) heeft hij zich in de besluiten, waarbij de voornemens van 31 juli 2013 zijn ingelast, op het standpunt gesteld dat het asielrelaas van de vreemdelingen ongeloofwaardig is. Volgens het individueel ambtsbericht staan de vreemdelingen officieel geregistreerd op het adres in Armenië dat zij hebben opgegeven, was vreemdeling 1 lid van de HSHH partij en is hij lid geweest van de gemeenteraad in Aygestan. De Control Chamber heeft echter in 2011 geen onderzoek uitgevoerd in Aygestan, een persoon met de naam van vreemdeling 1 wordt niet gezocht door de Armeense autoriteiten en het Center of Human Rights Protection is niet gelokaliseerd, aldus het individueel ambtsbericht.
4. Ter weerlegging van het individueel ambtsbericht hebben de vreemdelingen een brief van [dorpshoofd] van 10 januari 2014 (hierna: de brief) overgelegd, die volgens de vreemdelingen een concreet aanknopingspunt vormt voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het individueel ambtsbericht. In de brief is vermeld dat in 2011 uitgebreide controles hebben plaatsgevonden in Aygestan.
5. De rechtbank heeft overwogen dat de brief een concreet aanknopingspunt is voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het individueel ambtsbericht en de staatssecretaris nader onderzoek had moeten verrichten voordat hij het individueel ambtsbericht aan de besluiten ten grondslag had mogen leggen.
Hoger beroep van de staatssecretaris
6. De staatssecretaris klaagt in de grieven dat de rechtbank ten onrechte de brief als concreet aanknopingspunt voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het individueel ambtsbericht heeft aangemerkt. Hij voert daartoe aan dat het bevreemdingwekkend is dat de vreemdelingen ter onderbouwing van hun asielrelaas via de Stichting Coördinatie Armeense Organisaties in Nederland (hierna: het SCAON) vragen hebben gesteld aan [dorpshoofd], die volgens dat relaas mede de oorzaak is van hun problemen. De vreemdelingen hebben immers gesteld dat zij doodsbang zijn dat hun belagers, onder wie [dorpshoofd], vernemen dat zij in Nederland verblijven. Volgens de staatssecretaris klemt dit te meer daar alternatieven voorhanden zijn, zoals het opvragen van een verklaring van de Control Chamber die het onderzoek zou hebben uitgevoerd. Aangezien uit het individueel ambtsbericht blijkt dat de kern, en derhalve het gehele asielrelaas van de vreemdelingen ongeloofwaardig is, maakt het voorts niet uit welk toetsingskader van toepassing is, aldus de staatssecretaris. Onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling van 1 februari 2013 in zaak nr. 201110972/1/V2 en van 21 juni 2013 in zaak nr. 201200687/1/V2 voert de staatssecretaris ten slotte aan dat de rechtbank weliswaar terecht heeft overwogen dat hij de vreemdelingen ten onrechte artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 heeft tegengeworpen, maar ten onrechte niet de rechtsgevolgen van de besluiten in stand heeft gelaten, nu hij zijn standpunt omtrent de ongeloofwaardigheid van de kern van het asielrelaas onder verwijzing naar het individueel ambtsbericht deugdelijk heeft gemotiveerd.
6.1. In de brief is vermeld dat in 2011 uitgebreide controles hebben plaatsgevonden in Aygestan en dat vreemdeling 1 is gekozen als lid van de gemeenteraad in Aygestan en actief aan activiteiten heeft deelgenomen. Derhalve is vreemdeling 1 in de brief bij naam genoemd. Nu [dorpshoofd] de brief heeft ondertekend en de brief heeft gericht aan de voorzitter van het SCAON, is [dorpshoofd] op de hoogte van de verblijfplaats van de vreemdelingen. Gelet op de verklaringen van vreemdeling 1 dat hij doodsbang is dat zijn belagers, onder wie [dorpshoofd], vernemen dat de vreemdelingen in Nederland verblijven, heeft de rechtbank niet onderkend dat de staatssecretaris zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat het bevreemdingwekkend is dat de vreemdelingen [dorpshoofd] via het SCAON hebben benaderd. Daarbij komt dat, zoals de staatssecretaris betoogt, in de brief niet is vermeld wie de controles heeft uitgevoerd, noch waar die controles op zagen. De rechtbank heeft derhalve ten onrechte overwogen dat de brief een concreet aanknopingspunt is voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het individueel ambtsbericht. Hoewel de staatssecretaris de vreemdelingen ten onrechte artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 heeft tegengeworpen, heeft de rechtbank voorts niet onderkend dat hij zijn standpunt dat het asielrelaas ongeloofwaardig is niettemin op het individueel ambtsbericht mocht baseren, nu het gestelde onderzoek door de Control Chamber de kern van het asielrelaas vormt.
De grieven slagen.
Incidenteel hoger beroep van de vreemdelingen
7. Hetgeen in het incidenteel hoger beroep van de vreemdelingen is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
Conclusie
8. Het incidenteel hoger beroep van de vreemdelingen is kennelijk ongegrond en het hoger beroep van de staatssecretaris is kennelijk gegrond. Mede gelet op hetgeen hierna wordt overwogen, moet de aangevallen uitspraak worden vernietigd, voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten niet in stand heeft gelaten. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de besluiten toetsen in het licht van de daartegen in eerste aanleg aangevoerde beroepsgronden, voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
9. De vreemdelingen hebben in beroep aangevoerd dat de verklaring van het Armeense centrum voor de bescherming van de mensenrechten van 22 juli 2013 (hierna: de verklaring) een concreet aanknopingspunt is voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het individueel ambtsbericht.
9.1. In het individueel ambtsbericht is enkel opgenomen dat het centrum niet is gelokaliseerd. De lokalisatie van het centrum betreft niet de kern van de afwijzingen van de asielaanvragen, maar is een aanvullende tegenstrijdigheid, zoals de staatssecretaris terecht heeft betoogd. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 7 september 2009 in zaak nr. 200903146/1/V2 is de verklaring reeds daarom geen concreet aanknopingspunt voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van de in het individueel ambtsbericht vermelde informatie over de gestelde gebeurtenissen die de kern vormen van het asielrelaas.
De beroepsgrond faalt.
10. De staatssecretaris moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie gegrond;
II. verklaart het incidenteel hoger beroep van de vreemdelingen ongegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 7 april 2015 in zaken nrs. 13/24994, 13/24997, 13/24998 en 13/24999, voor zover zij de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten niet in stand heeft gelaten;
IV. bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten geheel in stand blijven;
V. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 490,00 (zegge: vierhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. Sevenster w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 december 2015
488-785.