201405830/1/A1.
Datum uitspraak: 11 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Rotterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 juni 2014 in zaak nr. 13/6056 in het geding tussen:
[appellant]
en
het dagelijks bestuur van de deelgemeente Hillegersberg-Schiebroek, thans het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 8 april 2013 heeft het dagelijks bestuur geweigerd omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen van een veranda op het perceel Wilgenoord 7 te Rotterdam (hierna: het perceel).
Bij besluit van 13 augustus 2013 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 juni 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 december 2014, waar [appellant], vergezeld van zijn [echtgenote], is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo), voor zover thans van belang, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de omgevingsvergunning slechts worden verleend in de daarna vermelde gevallen.
2. Op de landtong waarop de veranda is voorzien, rust ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kern en Plassen", de bestemming "Groen (Gr)".
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de planregels, zoals dat, ter uitvoering van de uitspraak van de Afdeling van 16 november 2011 in zaak nr. 200907998/1/R1, is herzien bij het op 16 maart 2013 onherroepelijk geworden Reparatiebesluit van 20 december 2012 van de raad van de gemeente Rotterdam (hierna: de raad), zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor:
(…)
h. een gebouw voor de stalling van (motor)voertuigen en voor niet bedrijfsmatige opslag/berging op de landtong tussen C.N.A. Looslaan en Wilgenoord.
Ingevolge het tweede lid mag op de in het eerste lid bedoelde gronden niet worden gebouwd, behoudens:
(…)
f. de garage als bedoeld in het eerste lid onder h, die een grondoppervlak van maximaal 50 m2 mag hebben en in afwijking van het bepaalde in lid 2.1 een maximale bouwhoogte van 7 m.
3. De voormelde landtong is eigendom van [appellant]. De veranda is voorzien als aanbouw aan de garage. Het bouwplan is met artikel 19 van de planregels in strijd, reeds omdat de garage na realisering van de veranda een oppervlakte zal hebben van ongeveer 97 m2.
4. Voor zover [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat aan de gronden waar de veranda is voorzien, ten onrechte de bestemming "Groen (Gr)" is gegeven, faalt dit betoog, reeds omdat de Afdeling in de hiervoor onder 2. vermelde uitspraak van 16 november 2011 tot het oordeel is gekomen dat de raad deze bestemming in redelijkheid aan die gronden heeft kunnen toekennen.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het dagelijks bestuur in redelijkheid heeft kunnen weigeren planologische medewerking te verlenen aan het bouwplan. Hiertoe voert hij aan dat de vaste gedragslijn waarnaar het college ter zitting van de rechtbank heeft verwezen, niet kan worden gerijmd met de mededeling van een wethouder in een brief van 27 november 2012 aan de leden van de raadscommissie Fysieke Infrastructuur en Buitenruimte (hierna: FIB) dat het dagelijks bestuur de bevoegdheid heeft mee te werken aan afwijking van het bestemmingsplan, en met een brief van 17 april 2013 van het dagelijks bestuur aan de raad, waarin het stelt dat elk bouwinitiatief dat niet past binnen het bestemmingsplan, om een afweging op ad hoc-basis vraagt. Ook heeft de rechtbank volgens [appellant] ten onrechte geen belang gehecht aan de uitlatingen van leden van de raadscommissie FIB in een vergadering van 3 oktober 2012, waarnaar hij in beroep heeft verwezen.
5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 9 juli 2014 in zaak nr. 201310199/1/A1), behoort de beslissing om al dan niet met toepassing van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan tot, in dit geval, de bevoegdheid van het dagelijks bestuur, waarbij het dagelijks bestuur beleidsvrijheid heeft en de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of het dagelijks bestuur in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om al dan niet omgevingsvergunning te verlenen.
In de voormelde uitspraak van 16 november 2011 heeft de Afdeling haar oordeel dat de raad de bestemming "Groen (Gr)" in redelijkheid heeft kunnen toekennen aan de gronden waar de veranda is voorzien, gebaseerd op de motivering van de raad dat hij het groene karakter van de landtong wil behouden en daarom, behoudens de garage, daar geen bebouwing wil toestaan. Met de rechtbank acht de Afdeling het niet onredelijk dat het dagelijks bestuur wenste vast te houden aan het voormelde streven van de raad, en met het oog op precedentwerking terughoudend was met het maken van uitzonderingen. De rechtbank heeft daarbij terecht in aanmerking genomen dat de voorziene veranda weliswaar met de huidige begroeiing niet zichtbaar zou zijn, maar dat dit onverlet laat dat deze begroeiing op enig moment, al dan niet door een opvolgend eigenaar van het perceel, zodanig zou kunnen worden gesnoeid dat de veranda daardoor alsnog zichtbaar zou worden. De verwijzing door [appellant] naar de hiervoor vermelde brieven, leidt niet tot een ander oordeel. In deze brieven is slechts tot uitdrukking gebracht dat het dagelijks bestuur over de beleidsvrijheid beschikte als bedoeld in de voormelde uitspraak van de Afdeling van 9 juli 2014. De uitlatingen van de leden van de raadscommissie FIB, waarnaar [appellant] ook in hoger beroep verwijst, zijn door de rechtbank terecht buiten beschouwing gelaten bij de beoordeling van het besluit van 13 augustus 2013, reeds omdat deze uitlatingen niet door of namens het dagelijks bestuur zijn gedaan.
Het betoog faalt.
6. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld, faalt. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het dagelijks bestuur in andere gevallen waar eveneens de bestemming "Groen (Gr)" aan de orde was, in tegenstelling tot zijn situatie, ten behoeve van een vergelijkbaar bouwwerk wél medewerking heeft verleend aan afwijking van het bestemmingsplan.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, griffier.
w.g. Hoekstra w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2015
374-619.