201501467/1/A1.
Datum uitspraak: 16 december 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Andijk, gemeente Medemblik,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 13 januari 2015 in zaak nr. 14/1356 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Medemblik.
Procesverloop
Bij besluit van 8 januari 2014 heeft het college besloten tot invordering van een door [appellante] verbeurde dwangsom ten bedrage van € 10.000,00.
Bij besluit van 3 juni 2014 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 januari 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 augustus 2015, waar [appellante], bijgestaan door mr. N. van der Kruk, advocaat te Hoorn, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.M.M. Vriend, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellante] is eigenaresse van recreatiewoning nr. […] op het vakantiepark "Het Grootslag" aan de Proefpolderdijk 4 te Andijk.
Bij besluit van 27 mei 2013 heeft het college [appellante] gelast om binnen acht weken het niet-recreatieve gebruik van de recreatiewoning te beëindigen en beëindigd te houden, onder oplegging van een dwangsom van € 10.000,00 ineens.
[appellante] heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen aangewend, zodat het in rechte vaststaat en van de juistheid ervan dient te worden uitgegaan.
2. Het college heeft aan het besluit op bezwaar ten grondslag gelegd dat na afloop van de begunstigingstermijn door een toezichthouder verschillende keren controles zijn uitgevoerd bij de recreatiewoning van [appellante] in de maanden juli tot en met december 2013, waarbij is vastgesteld dat zij niet aan de haar bij besluit van 27 mei 2013 opgelegde last heeft voldaan. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgelegde dwangsom van € 10.000,00 derhalve door [appellante] is verbeurd.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij permanent in de recreatiewoning woonde. Volgens haar vormen de visuele waarnemingen tijdens de controles daarvoor onvoldoende bewijs. [appellante] voert verder aan dat de recreatiewoning tot begin juli 2013 langdurig is verhuurd geweest en dat als gevolg daarvan herstelwerkzaamheden aan de recreatiewoning nodig waren, in verband waarmee zij en haar partner daar veel aanwezig waren.
[appellante] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij haar hoofdverblijf heeft op de [locatie] te Andijk, hetgeen zij heeft onderbouwd met een drietal verklaringen van de overige bewoners. Volgens haar heeft de rechtbank ten onrechte groot gewicht toegekend aan de eenmalig uitgevoerde controle op dit adres en het aldaar gevoerde gesprek met de aanwezige [persoon A]. Daartoe voert zij aan dat de controleur niet in de woning is geweest en tevens dat [persoon A] de Nederlandse taal niet goed beheerst, zodat de inhoud van zijn verklaring niet betrouwbaar is.
3.1. Het college heeft aan het besluit op bezwaar de door een toezichthouder opgemaakte rapportages van visuele controles ter plaatse van de recreatiewoning ten grondslag gelegd. Die controles hebben plaatsgevonden na afloop van de begunstigingstermijn in de maanden juli tot en met december 2013, op werkdagen en op verschillende tijdstippen. Bij deze controles is onder meer geconstateerd dat de recreatiewoning een bewoonde indruk maakte, onder meer vanwege de aanwezigheid van kippen, kinderspeelgoed in de tuin, kinderstemmen, wasgoed dat buiten hing, geopende ramen en deuren, lampen die branden, de televisie die aanstond en de auto van de partner van [appellante] die meermaals werd aangetroffen. De partner van [appellante] is zelf ook regelmatig in de recreatiewoning aangetroffen. Op 13 november 2013 was [appellante] zelf tijdens een controle aanwezig.
Voorts heeft het college aan het besluit op bezwaar ten grondslag gelegd dat een toezichthouder op 30 november 2013 een bezoek heeft gebracht aan de [locatie] te Andijk, op welk adres [appellante] in de gemeentelijke basisadministratie (hierna: GBA) staat ingeschreven. [appellante] en haar partner zijn tijdens die controle niet aangetroffen. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van dit bezoek werd de deur geopend door [persoon A]. Hij heeft verklaard dat hij en nog minimaal drie anderen, waaronder de [persoon B] en [persoon C], op dit adres wonen. Hij heeft verder verklaard dat de bewoners de woning huren voor een bedrag van € 350,00 per persoon.
3.2. Gelet op de feiten en omstandigheden zoals die hiervoor zijn weergegeven, in onderlinge samenhang gezien, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat [appellante] de last heeft overtreden.
Dat de recreatiewoning werd verbouwd, zoals [appellante] stelt, en dat zij en haar partner om die reden daar vaak aanwezig waren, geeft geen grond voor een ander oordeel. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat uit de controlerapporten niet blijkt van werkzaamheden aan de recreatiewoning en dat niet is gebleken van de aanwezigheid van bouwmaterialen of bouwafval. [appellante] heeft voorts niet met foto’s of ander bewijsmateriaal aangetoond dat de recreatiewoning werd verbouwd en dat zij als gevolg daarvan vaker in de recreatiewoning verbleef.
Met het door [appellante] aangevoerde dat zij permanent woonachtig is in de woning aan de [locatie], waar zij staat ingeschreven in de GBA, heeft zij evenmin aannemelijk gemaakt dat zij niet permanent in de recreatiewoning woont. De rechtbank heeft in dit verband [appellante] terecht niet gevolgd in haar betoog dat aan de verklaring van [persoon A], dat hijzelf en drie anderen in de woning aan de [locatie] wonen, geen waarde kan worden toegekend, omdat hij onvoldoende kennis heeft van de Nederlandse taal. Uit de rapportage die is opgemaakt naar aanleiding van de controle bij de woning [locatie], blijkt niet dat [persoon A] de Nederlandse taal niet voldoende machtig was. Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat uit het verslag van de hoorzitting van de bezwarencommissie blijkt dat de betreffende toezichthouder heeft verklaard dat [persoon A] goed Nederlands sprak en hem ook goed begreep.
De rechtbank heeft verder terecht overwogen dat aan de drie identieke verklaringen van 24 juni 2014 van drie verschillende bewoners van de [locatie], waarin zij allen verklaren dat "[appellante] en haar partner en hun kinderen voor en na 22 juli 2013 altijd hun hoofdverblijf hebben gehad in de woning aan het adres [locatie] te Andijk" niet de waarde toekomt die [appellante] daaraan gehecht wil zien. De verklaringen zijn niet met enig bewijs gestaafd en bevatten geen feiten en omstandigheden op grond waarvan degenen die de verklaring hebben ondertekend tot de conclusie zijn gekomen dat [appellante] en haar partner en hun kinderen hun hoofdverblijf hebben in de woning aan de [locatie]. Bovendien zijn deze verklaringen strijdig met de eerder door [persoon A] afgegeven verklaring, zoals die door de toezichthouder in het proces-verbaal van het controlebezoek op 30 november 2013 is neergelegd.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J. van den Berg, griffier.
w.g. Van der Spoel w.g. Van den Berg
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2015
651.