201505567/1/A4.
Datum uitspraak: 16 december 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 9 juni 2015 heeft het college een plaatsingsplan vastgesteld voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC’s) in de wijk Bomenbuurt te Den Haag.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 december 2015, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M. van der Helm en ing. R. van Coevorden, beiden werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Bij het bestreden besluit heeft het college onder meer locatie 52-30 aangewezen voor de plaatsing van twee naast elkaar gelegen ORAC’s. De locatie bevindt zich in de middenberm van de Ieplaan, ter hoogte van de woning van [appellant] aan de [locatie]. Tussen de woning en locatie 52-30 liggen een stoep, een parkeerstrook en een doorgaande weg (de Ieplaan).
2. Het college heeft bij de vaststelling van het plaatsingsplan de randvoorwaarden bij het vinden van geschikte locaties voor ondergrondse containers, neergelegd in zijn voorstel ondergrondse inzamelcontainers voor restafval, kenmerk RIS 160943 (hierna: de randvoorwaarden), gehanteerd. De randvoorwaarden houden in:
- Loopafstand: de maximale loopafstand van de huisdeur tot de container mag ingevolge de regelgeving maximaal 75 m bedragen, waarbij onder bijzondere omstandigheden een uitloop naar maximaal 125 m is toegestaan.
- Parkeren: het aantal te vervallen parkeerplaatsen wordt tot een minimum beperkt.
- Bomen: zo min mogelijk kappen of verplaatsen van bomen.
- Ondergrondse infrastructuur: zo min mogelijk omleggen van reeds aanwezige kabels, leidingen en riolering (kosten!).
- Overige obstakels: zo min mogelijk verplaatsen van lichtmasten, telefoonzuilen, HTM-masten en bovenleidingen (kosten!).
- Bereikbaarheid leegwagen: de leegwagen moet voldoende ruimte hebben om op te stellen.
- Veiligheid: bij de route van huisdeur naar container moet kruising met hoofdroutes en wijkontsluitingswegen worden vermeden.
3. [appellant] betoogt dat het college bij het bestreden besluit niet in redelijkheid locatie 52-30 heeft kunnen aanwijzen voor het plaatsen van ORAC’s. Daartoe voert hij aan dat in de middenberm ter hoogte van zijn woning reeds voorzieningen als een elektriciteitshuis, een hondenuitlaatstrook en stallingsruimte voor fietsen en motors aanwezig zijn en dat het plaatsen van ORAC’s zal leiden tot een rommelig en armoedig straatbeeld.
3.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de middenberm bij uitstek geschikt is voor het plaatsen van ORAC’s. Het heeft erop gewezen dat de Ieplaan is ingericht als een 30 km/h-zone en dat de deels verharde middenberm een leef- en verblijfsgebied is voor bewoners. Volgens het college is het passend dat in de middenberm voorzieningen als bankjes, fietsbeugels, een hondenuitlaatstrook en ook ORAC’s aanwezig zijn. De ORAC’s worden zoveel mogelijk geplaatst op plekken waar al verharding aanwezig is en zij zullen zodanig worden verdeeld over de middenberm dat voor bewoners een gemiddelde loopafstand van 68 m van hun woning tot de ORAC’s ontstaat, aldus het college. Het college heeft voorts erop gewezen dat plaatsing van ORAC’s in de middenberm het voordeel heeft dat ORAC’s op enige afstand van gevels staan.
3.2. Niet in geschil is dat locatie 52-30 voldoet aan de randvoorwaarden. [appellant] heeft, gelet op de door het college gegeven toelichting, niet aannemelijk gemaakt dat de plaatsing van ORAC’s in de middenberm ter hoogte van de woning van [appellant] in combinatie met het reeds aanwezige straatmeubilair leidt tot een zodanige verslechtering van het straatbeeld dat het college de locatie, ondanks het feit dat deze voldoet aan de randvoorwaarden en daarmee in beginsel geschikt is voor het plaatsen van ORAC’s, niet in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt dat er andere plekken zijn in de Ieplaan die geschikter zijn dan locatie 52-30 voor de plaatsing van ORAC’s. Hij wijst op de middenberm ter hoogte van de woning aan de Ieplaan 107, naast de beplanting, en op de middenberm ter hoogte van de woningen aan de Ieplaan 93-103, nabij de kruising met de Pijnboomstraat. Volgens hem heeft het college deze alternatieve locaties onvoldoende kunnen beoordelen, omdat de bij het bestreden besluit behorende kaart verouderd is en niet de actuele situatie weergeeft. Het college heeft bij het bestreden besluit, zo betoogt hij voorts, ten onrechte geen reactie gegeven op deze in zijn zienswijze over het ontwerpbesluit genoemde alternatieve locaties.
4.1. Anders dan [appellant] heeft aangevoerd, heeft het college in de Nota van Antwoord op de ingebrachte zienswijzen gereageerd op de door hem voorgestelde alternatieve locaties. Het college heeft zich in dat document op het standpunt gesteld dat deze alternatieve locaties niet geschikter zijn dan de bij het bestreden besluit aangewezen locatie, omdat daardoor de loopafstand voor diverse omwonenden die van de ORAC’s gebruik moeten maken, groter wordt dan 125 m. Ook zijn deze alternatieve locaties volgens het college vanwege een goede spreiding van de inzamelcapaciteit niet geschikt, omdat deze dichtbij locatie 52-15 liggen. In het verweerschrift heeft het college over de alternatieve locatie ter hoogte van de Ieplaan 107 verder gesteld dat daarvoor bomen moeten worden gekapt vanwege de benodigde vrije ruimte om de ORAC’s te legen, hetgeen, mede gelet op de randvoorwaarden, niet wenselijk is. Het college heeft verder bevestigd dat de bij het bestreden besluit behorende kaart weliswaar is verouderd, maar dat het niettemin een goed beeld heeft van de feitelijke situatie ter plaatse, omdat de Bomenbuurt voorafgaande aan de besluitvorming door ambtenaren is bezocht.
4.2. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het college de door [appellant] voorgestelde alternatieve locaties, vanwege de verouderde kaart bij het bestreden besluit, onvoldoende heeft kunnen beoordelen. Verder heeft het college aannemelijk gemaakt dat de alternatieve locaties niet voldoen aan de randvoorwaarden, omdat de loopafstand voor een aantal omwonenden groter is dan 125 m en ten behoeve van de plaatsing van ORAC’s ter hoogte van de Ieplaan 107 bomen moeten worden gekapt. Het college heeft ook aannemelijk gemaakt dat plaatsing van de ORAC’s op de alternatieve locaties leidt tot een minder goede spreiding van de inzamelcapaciteit vanwege de dichtbijgelegen locatie 52-15, hetgeen het college in redelijkheid onwenselijk heeft kunnen achten. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college zich, gezien het voorgaande, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de alternatieve locaties niet geschikter zijn dan de bij het bestreden besluit aangewezen locatie ter hoogte van de woning van [appellant]. Het college heeft in de voorgestelde alternatieven redelijkerwijs dan ook geen aanleiding hoeven vinden om af te zien van de aanwijzing van die locatie.
Het betoog faalt.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, griffier.
w.g. Sorgdrager w.g. Van der Zijpp
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2015
262-784.