ECLI:NL:RVS:2015:3839

Raad van State

Datum uitspraak
16 december 2015
Publicatiedatum
16 december 2015
Zaaknummer
201401869/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Markerkant 2009 en de rechtsgeldigheid van de bestemmingen

Op 9 januari 2014 heeft de raad van de gemeente Almere het bestemmingsplan "Markerkant 2009" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben twee appellanten, [appellante sub 1] en [appellante sub 2], beroep ingesteld. De zaak is behandeld op 21 april 2015. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld. De appellanten betogen dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan een onvolledig beeld had van de feitelijke situatie en dat de bestemming "Gemengd - 1 - Voorlopige bestemming" niet passend is voor hun bedrijfsactiviteiten. De raad heeft echter gesteld dat de verkoop van producten voor het maken van wijn, bier, kaas en likeur niet onder de definitie van perifere detailhandel valt. De Afdeling heeft geoordeeld dat de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het voor onbepaalde tijd mogelijk maken van detailhandel, niet zijnde ondergeschikte of perifere detailhandel, zich niet verdraagt met de ruimtelijke belangen van het gebied. De beroepen van beide appellanten zijn ongegrond verklaard.

Uitspraak

201401869/1/R2.
Datum uitspraak: 16 december 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellante sub 1], gevestigd te [plaats], en anderen,
2. [appellante sub 2], gevestigd te Almere, en anderen,
en
de raad van de gemeente Almere,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 9 januari 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Markerkant 2009" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] en anderen en [appellante sub 2] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante sub 1] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 april 2015, waar [appellante sub 1] en anderen, vertegenwoordigd door H.J. van Nieuwenhuizen en R.N. van Gelder, bijgestaan door mr. P.J. de Booij, advocaat te Almere, en de raad, vertegenwoordigd door M.P. Kriele en A.T. Bokkers, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plangebied betreft het bedrijventerrein Markerkant te Almere. Het bedrijventerrein is onderverdeeld in zeven deelgebieden, genoemd Markerkant 10 tot en met 16.
Het beroep van [appellante sub 1] en anderen
3. [appellante sub 1] en anderen hebben bezwaar tegen het plandeel met de bestemming "Gemengd - 1 - Voorlopige bestemming" betreffende de gronden plaatselijk bekend als de oneven nummers van Markerkant 11-01 tot en met 11-13, waarop een gedeelte van een bedrijfsgebouw staat, en de direct ten oosten daarvan gelegen onbebouwde gronden, voor zover daarmee niet gedurende de hele planperiode is voorzien in het hoofzakelijk uit voorraad verkopen van producten voor het maken van wijn, bier, kaas en likeur. Zij betogen dat de raad ten tijde van het nemen van het bestreden besluit een onvolledig beeld had van de feitelijke situatie ter plaatse. Volgens [appellante sub 1] en anderen dient het bestaande gebruik, en met name het afhalen van via internet verkochte goederen bij het bedrijfspand door particulieren, te worden aangemerkt als perifere detailhandel en dient gelet hierop de bestemming "Detailhandel - Perifeer" te worden toegekend. Voorts betogen zij dat het vorige planologische regime voorzag in het bestaande gebruik, omdat de bedoelde producten goederen zijn waarvan het verhandelen in een woonwijk ongewenst is. De raad heeft dit volgens hen niet onderkend. Verder heeft de raad volgens [appellante sub 1] en anderen onvoldoende gemotiveerd welke ruimtelijk relevante bezwaren in de weg staan aan het als zodanig bestemmen van het bestaande gebruik.
3.1. De raad stelt zich onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 2 september 2009 in zaak nr. 200808366/1/H1 op het standpunt dat de verkoop van producten voor het maken van wijn, bier, kaas en likeur aan personen die deze producten niet aanwenden voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit detailhandel, niet zijnde perifere detailhandel, in de zin van artikel 1, lid 1.29, van de planregels betreft. De raad voert hiertoe aan dat de verkochte goederen niet volumineus van aard zijn. Het vorige bestemmingsplan voorzag volgens de raad niet in dit gebruik. De raad stelt zich onder verwijzing naar de "Detailhandelsvisie 2012", vastgesteld door de raad op 15 maart 2012, op het standpunt dat het gelet op het belang van een evenwichtige en goed functionerende winkelstructuur wenselijk is dergelijke detailhandel in het stadscentrum te concentreren. Het past volgens de raad niet bij het voormelde uitgangspunt om dergelijk gebruik gedurende de hele planperiode mogelijk te maken aan de Markerkant 11-01 tot en met 11-13 en de naastgelegen gronden.
3.2. Blijkens de verbeelding is aan de gronden betreffende het gedeelte van het bedrijfsgebouw aan de Markerkant 11-01 tot en met 11-13 en de naastgelegen onbebouwde gronden de bestemming "Gemengd - 1 - Voorlopige bestemming" toegekend. Ter plaatse van het bedrijfsgebouw zijn, voor zover hier van belang, een bouwvlak en de aanduidingen "specifieke vorm van detailhandel - tijdelijk" en "maximum vloeroppervlakte; vvo (m2): 250" weergegeven.
Ingevolge artikel 6.1 van de planregels zijn de voor "Gemengd - 1 - Voorlopige bestemming" aangewezen gronden bestemd voor:
a. Bedrijven behorende tot (ten hoogste) categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, inclusief bijbehorende ondergeschikte detailhandel, ondergeschikte horeca, ondergeschikte workshops en bijbehorende kantoorruimten, met dien verstande dat per bedrijf maximaal 50% van de bedrijfsvloeroppervlakte voor (niet-zelfstandige) kantoordoeleinden mag worden gebruikt;
b. Bedrijven die niet in de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, indien en voor zover de betrokken bedrijven naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn aan de onder a bedoelde bedrijven;
c. Perifere detailhandel, inclusief ondergeschikte workshops, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "maximum vloeroppervlakte; vvo (m2)", de verkoopvloeroppervlakte per vestiging niet groter mag zijn dan het aangegeven aantal m2;
[…]
g. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van detailhandel - tijdelijk" is detailhandel toegestaan, inclusief ondergeschikte workshops, met een verkoopvloeroppervlakte (vvo) van niet meer dan 100 m2 per vestiging, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "maximum oppervlakte (bvo) (m2)" de bedrijfsvloeroppervlakte (bvo) per vestiging niet meer mag bedragen dan het aangegeven aantal m2.
[…].
Ingevolge artikel 6.7 bedraagt de termijn waarvoor de voorlopige bestemming geldt, 5 jaar, gerekend vanaf de dag van vaststelling van het bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 6.8 zijn de voor "Gemengd - 1 - Voorlopige bestemming" aangewezen gronden na het verstrijken van de geldigheidstermijn als bedoeld in 6.7, bestemd voor "Gemengd - 1", meer in het bijzonder voor:
a. Bedrijven behorende tot (ten hoogste) categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, inclusief bijbehorende ondergeschikte detailhandel, ondergeschikte horeca, ondergeschikte workshops en bijbehorende kantoorruimten, met dien verstande dat per bedrijf maximaal 50% van de bedrijfsvloeroppervlakte voor (niet-zelfstandige) kantoordoeleinden mag worden gebruikt;
b. Bedrijven die niet in de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, indien en voor zover de betrokken bedrijven naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn aan de onder a bedoelde bedrijven;
c. Perifere detailhandel, inclusief ondergeschikte workshops, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "maximum vloeroppervlakte; vvo (m2)", de verkoopvloeroppervlakte per vestiging niet groter mag zijn dan het aangegeven aantal m2;
[…].
Ingevolge artikel 1, lid 1.29, wordt onder ‘detailhandel’ verstaan: het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, perifere detailhandel en supermarkt. Het bedrijfsmatig te koop aanbieden van goederen louter via internet (zoals internetwinkel of postorderbedrijf) valt niet onder detailhandel.
Ingevolge lid 1.38 wordt onder ‘groothandel’ verstaan: het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan bedrijven, wederverkopers en aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
Ingevolge lid 1.43 wordt onder ‘internetverkoopbedrijf / e-commerce’ verstaan: een bedrijf dat via het internet goederen aan derden te koop aanbiedt en deze vervolgens per post aan de eindgebruiker levert, met dien verstande dat detailhandel niet is toegestaan, tenzij ondergeschikt.
Ingevolge lid 1.51 wordt onder ‘ondergeschikte detailhandel’ verstaan: detailhandel vanuit vestigingen/voorzieningen die als hoofdactiviteit geen detailhandel hebben en waarvan de detailhandelsfunctie aantoonbaar ondergeschikt en gelieerd is aan de hoofdfunctie, een en ander tot een maximum van 20% van de totale omzet en/of maximaal 20% van het totale bedrijfsvloeroppervlak met een maximum verkoopvloeroppervlak (vvo) van 100 m2.
Ingevolge lid 1.56 wordt onder ‘perifere detailhandel’ verstaan: een detailhandelsbedrijf te onderscheiden in de volgende categorieën:
a. detailhandel in volumineuze goederen, zoals auto's, boten, motoren, caravans, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen, keukens, sanitair/badkamers en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderdelen en onderhoudsmiddelen;
b. meubelbedrijven, woninginrichting en -stoffering;
c. tuincentra;
d. bouwmarkten.
Ingevolge lid 1.65 wordt onder ‘verkoopvloeroppervlak (vvo)’ verstaan: de voor winkelend publiek toegankelijke verkoopruimte van een detailhandelsbedrijf.
Blijkens de kaart van het als bestemmingsplan geldende "Plan tot regeling der bebouwing en de bestemming van gronden ex artikel 11 van de wet op het openbaar lichaam "Zuidelijke IJsselmeerpolders" voor het gebied Markerkant" (hierna: het vorige plan), vastgesteld door de directeur van de rijksdienst voor de IJsselmeerpolders en goedgekeurd door de minister van Verkeer en Waterstaat op 15 november 1981, was aan de gronden betreffende de Markerkant 11-01 tot met 11-13 en de naastgelegen gronden de bestemming "Bedrijfsvoering" toegekend.
Ingevolge de aanwijzingen op de kaart, voor zover hier van belang, zijn ter plaatse van de bestemming "Bedrijfsvoering" toelaatbaar: ambachtelijke en industriële bedrijven en groothandelsbedrijven, als genoemd in categorie 1 tot en met 3 van de lijst van bedrijfsvestigingen, waaronder:
- toonzalen en kantoren bij genoemde bedrijven;
- […].
Ingevolge artikel 1, tiende lid, van de voorschriften van het vorige plan wordt onder ‘toonzaal’ verstaan: een (gedeelte van een) gebouw dat geschikt is en dient voor het te koop aanbieden, ten verkoop uitstallen, verkopen of leveren van goederen aan wederverkopers of voor het aanwenden in een andere onderneming.
Ingevolgde het elfde lid, voor zover hier van belang, wordt onder ‘detailhandel’ verstaan: het ondernemingsgewijze te koop aanbieden, ten verkoop uitstallen, verkopen of leveren van goederen aan de uiteindelijke verbruiker of gebruiker.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, voor zover hier van belang, is het verboden de onbebouwde gronden en bouwwerken binnen het plan te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken op een wijze of voor doeleinden die strijdig zijn met een uit het plan voortvloeiende bestemming.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b, wordt onder verboden gebruik als bedoeld in het eerste lid in elk geval verstaan het gebruiken van (de bouwwerken op) gronden die niet (mede) daarvoor zijn bestemd voor het uitoefenen van detailhandel, tenzij het betreft detailhandel in goederen waarvan het verhandelen in een woonwijk ongewenst is of detailhandel als nevenactiviteit van een bedrijfsvoering als en als zodanig van ondergeschikt belang.
3.3. Aan de Markerkant 11-01 tot en met 11-13 worden hoofzakelijk uit voorraad producten voor het maken van wijn, bier, kaas en likeur verkocht. Tot het assortiment behoren ook producten voor bakken, koken, wecken en inmaken. De verkoop van de bedoelde producten vindt plaats aan de kassa in het bedrijfspand en via internet. Via internet verkochte producten worden afgehaald bij het bedrijfspand of per post verzonden.
3.4. Voor zover [appellante sub 1] en anderen betogen dat de raad zich wat de in geding zijnde gronden betreft ten onrechte heeft gebaseerd op het rapport "Nader onderzoek ongewenste activiteiten bedrijventerrein Markerkant te Almere", dat op 16 januari 2013 in opdracht van de gemeente is uitgebracht door Foppen Advies, omdat dit geen goed beeld geeft van de feitelijke situatie is het volgende van belang. De raad heeft toegelicht dat hij zich niet uitsluitend op dit rapport heeft gebaseerd, maar tevens op informatie uit nadien gevoerde gesprekken met betrokkenen, een namens het bedrijf ingediende schriftelijke reactie en een ambtelijk bezoek aan het bedrijf. [appellante sub 1] en anderen hebben dit niet betwist. Gelet hierop geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zou zijn uitgegaan van een zodanige onvolledige voorstelling van de bedrijfsactiviteiten die plaatsvinden aan de Markerkant 11-01 tot en met 11-13 en de naastgelegen gronden dat het besluit reeds daarom niet met de daarbij te betrachten zorgvuldigheid zou zijn voorbereid.
Dit betoog faalt.
3.5. Wat de bestemming van de bedrijfsactiviteiten die plaatsvinden aan de Markerkant 11-01 tot en met 11-13 en de naastgelegen gronden betreft, is het volgende van belang. De verkoop via internet met levering per post is ingevolge artikel 1, lid 1.29, van de planregels expliciet uitgezonderd van het begrip ‘detailhandel’ als bedoeld in de planregels. Dit gebruik valt evenwel onder het begrip ‘internetverkoopbedrijf / e-commerce’ in de zin van lid 1.43 en behoort blijkens de Staat van bedrijfsactiviteiten tot bedrijfsactiviteiten van categorie 3.1. Voor zover door bedrijven, wederverkopers of instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit, zoals kleinschalige brouwerijen, producten aan de kassa worden gekocht of via internet gekochte producten worden afgehaald, betreft dit groothandel als bedoeld in artikel 1, lid 1.38. Ter zitting is vastgesteld dat niet in geschil is dat de voormelde bedrijfsactiviteiten ingevolge artikel 6.1, gelezen in samenhang met de artikelen 6.7 en 6.8, met het plan zijn toegestaan.
3.6. Voor zover producten aan de kassa worden gekocht en via internet gekochte producten worden afgehaald door personen die deze producten niet aanwenden in een andere bedrijfsactiviteit, is in geschil of sprake is van detailhandel als bedoeld in artikel 1, lid 1.29. Om vast te kunnen stellen of dit gebruik als zodanig is toegelaten, ziet de Afdeling zich eerst gesteld voor de vraag of zoals de raad stelt en [appellante sub 1] en anderen betwisten, dit detailhandel, niet zijnde perifere detailhandel betreft als bedoeld in de voormelde bepaling.
Nu de branche waarin de [appellante sub 1] opereert niet als zodanig in lid 1.56 is vermeld, is daarvoor bepalend of de verkoop van goederen voor particulier gebruik door [appellante sub 1] moet worden aangemerkt als ‘detailhandel in volumineuze goederen’ in de zin van lid 1.56, onder a. De raad heeft in dat verband toegelicht dat volumineuze goederen deel uitmaken van de goederen waarvan de verkoop in woon- en winkelwijken ongewenst is. Het gaat dan om brandgevaarlijke, explosieve, milieugevoelige en volumineuze goederen, aldus de raad. Er is geen reden om het standpunt van de raad niet te volgen dat het bij ‘detailhandel in volumineuze goederen’ als bedoeld in lid 1.56 moet gaan om detailhandel die hoofdzakelijk goederen betreft die naar hun aard zelf volumineus zijn en die als gevolg van hun aard en/of omvang een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling ervan. De door [appellante sub 1] aangeboden goederen voor het maken van wijn, bier, kaas en likeur zijn niet hoofdzakelijk artikelen die naar hun aard en/of omvang een groot oppervlak behoeven voor uitstalling. Weliswaar kopen particulieren bepaalde goederen zoals lege bierflesjes in grotere hoeveelheden, maar daaruit volgt niet dat deze goederen naar hun aard zelf volumineus zijn. Voorts brengt de omstandigheid dat verscheidene van de voor particulier gebruik verkochte goederen een forsere fysieke omvang hebben, zoals gistings- en brouwvaten met een inhoud van enkele honderden liters, moutbalen van meer dan 25 kilo en vruchtenpersen en flessen, nog niet met zich dat daarom sprake is van detailhandel in volumineuze goederen. Daarbij is van belang dat niet is gebleken dat de omvang van het aandeel van deze goederen op het totale aantal van voor particulier gebruik verkochte goederen en het daardoor beslagen gedeelte van het verkoopvloeroppervlak, aanzienlijk is. Het is de door [appellante sub 1] gekozen winkelformule die, vanwege de combinatie van de hiervoor onder 3.5 vermelde internetverkoop en groothandel met detailhandel aan particulieren, een groter oppervlak noodzakelijk maakt voor de uitstalling van de goederen en niet de aard en/of omvang van het merendeel van de voor particulier gebruik aangeboden goederen als zodanig. Weliswaar worden zoals [appellante sub 1] en anderen stellen bij bouwmarkten, die ingevolge lid 1.56, aanhef en onder d, zijn aangemerkt als perifere detailhandel, veel kleine artikelen ter verkoop aangeboden, maar in dat geval is een groot deel van de daar aangeboden artikelen, zoals meubels, keukens, sanitair, hout en andere grove bouwmaterialen, van een zodanige omvang dat het etaleren daarvan in een winkelconcentratie niet zonder meer in redelijkheid kan plaatsvinden. Niet valt in te zien dat dit ook het geval is bij het merendeel van de door [appellante sub 1] detailhandel voor particulier gebruik aangeboden goederen. De conclusie is dat voor zover de producten aan de kassa worden gekocht en via internet gekochte producten worden afgehaald door personen die deze producten niet aanwenden in een andere bedrijfsactiviteit, sprake is van detailhandel, niet zijnde perifere detailhandel, als bedoeld in lid 1.29.
3.7. Het plan voorziet ingevolge artikel 6.1, aanhef en onder a, en artikel 6.8, aanhef en onder a, in ondergeschikte detailhandel als bedoeld in artikel 1, lid 1.51. De verkoop van producten die aan de kassa worden betaald en de afhaal van via internet gekochte producten door personen die deze producten niet aanwenden in een andere bedrijfsactiviteit, is derhalve gedurende de hele looptijd van het plan toegestaan voor zover dit de in lid 1.51 vermelde omvang niet te buiten gaat.
3.8. Voor zover de detailhandel, niet zijnde perifere detailhandel, de omvang van ondergeschikte detailhandel als bedoeld in artikel 1, lid 1.51, te boven gaat of zal gaan, voorziet het plan daarin niet gedurende de hele planperiode. Derhalve doet zich de vraag voor of de raad ervan heeft kunnen afzien dit gebruik slechts voor een beperkte periode toe te staan. In dat verband geldt het volgende.
De raad heeft als uitgangspunt gehanteerd dat zonder beperking in de tijd detailhandel, niet zijnde ondergeschikte of perifere detailhandel, wordt toegestaan indien en voor zover dit ten tijde van het ter inzage leggen van het voorontwerpplan op 23 november 2009 bestond en het vorige plan daarin voorzag. De raad heeft aan dit uitgangspunt ten grondslag gelegd dat het belang van de instandhouding van een evenwichtige en kwalitatief goed functionerende winkelstructuur, bestaande uit het centrale stadscentrum en de stadsdeelcentra, voorop staat. Dit ruimtelijke belang is ook neergelegd in de Detailhandelsvisie 2012, waarin is vermeld dat het beleid van de gemeente erop is gericht niet-dagelijkse detailhandel te concentreren in of aan het stadscentrum en de stadsdeelcentra, hetgeen betekent dat deze vorm van detailhandel daarbuiten zo veel mogelijk wordt beperkt. Het op het bedrijventerrein Markerkant mogelijk maken van detailhandel, niet zijnde ondergeschikte of perifere detailhandel, in de onder 3.3 vermelde producten betreft niet-dagelijkse detailhandel en past niet binnen de beoogde ontwikkeling van het plangebied en verdraagt zich niet met genoemde ruimtelijke belangen, aldus de raad. Gelet op het vorenstaande heeft de raad een onderscheid willen maken tussen enerzijds branches die vanwege het kleinere ruimtebeslag elders vestigingsmogelijkheden hebben en branches waar een groter ruimtebeslag aan de orde is, almede ruimtelijke motieven zoals de leefbaarheid en de kwaliteit van de stad als woonomgeving, aan zijn keuze ten grondslag gelegd. De Afdeling volgt derhalve niet het standpunt van [appellante sub 1] en anderen hebben dat het door de raad gehanteerde uitgangspunt niet zou zijn gebaseerd op overwegingen van ruimtelijke kwaliteit.
Anders dan [appellante sub 1] en anderen betogen, voorzag het vorige plan ter plaatse van de Markerkant 11-01 tot en met 11-13 niet in de verkoop van producten voor het maken van wijn, bier, kaas en likeur aan personen die deze producten niet aanwenden in een andere bedrijfsactiviteit. In dat verband bestaat geen aanleiding de raad niet te volgen in diens standpunt dat de verhandelde goederen geen goederen betreffen waarvan het verhandelen in een woonwijk ongewenst is als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de voorschriften van het vorige plan, omdat daaronder brand- en explosiegevaarlijke goederen en volumineuze goederen moeten worden begrepen en derhalve niet de door [appellante sub 1] verkochte goederen. Voor zover [appellante sub 1] en anderen in dit verband wijzen op het grote aantal vervoersbewegingen van en naar het bedrijfsgebouw, is van belang dat een aanzienlijk deel daarvan wordt veroorzaakt door de wel in het plan gedurende de hele planperiode als zodanig bestemde e-commerce en tevens dat hieruit geen conclusies kunnen worden getrokken over de aard van de vervoerde goederen als zodanig. Evenmin ziet de Afdeling aanleiding de raad niet te volgen in zijn standpunt dat de verkoop door [appellante sub 1] van de voormelde producten aan personen die deze producten niet aanwenden in een andere bedrijfsactiviteit ook niet is aan te merken als detailhandel, maar als nevenactiviteit van de bedrijfsvoering en als zodanig van ondergeschikt belang als bedoeld in artikel 4, tweede lid. Daarbij betrekt de Afdeling dat in het vorige plan zowel e-commerce als verkoop en afhaal bij het bedrijfspand onder het begrip detailhandel vielen en dit de hoofdactiviteit van de bedrijfsvoering van de [appellante sub 1] betreft. Uit het vorenstaande volgt dat het vorige plan, anders dan [appellante sub 1] en anderen betogen, wat detailhandel betreft niet voorzag in de thans door hen gewenste mogelijkheden.
Uit het vorenstaande volgt voorts dat de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het voor onbepaalde tijd mogelijk maken van detailhandel, niet zijnde ondergeschikte of perifere detailhandel, ter plaatse van de in het geding zijn gronden zich niet met het gehanteerde uitgangspunt verdraagt. In hetgeen [appellante sub 1] en anderen hebben aangevoerd, heeft de raad geen aanleiding hoeven zien om van dit uitgangspunt af te wijken. De enkele door [appellante sub 1] en anderen naar voren gebrachte omstandigheid dat de winkelformule van [appellante sub 1] een uniek concept is en dat het voor hen vanuit een bedrijfsmatig oogpunt gunstiger is alle met elkaar samenhangende bedrijfsactiviteiten te concentreren op de bestaande locatie, is daartoe onvoldoende. De raad heeft dan ook voor de gronden aan de Markerkant 11-01 tot en met 11-13 en de direct ten oosten gelegen onbebouwde gronden in redelijkheid kunnen weigeren, al dan niet door het toekennen van een bestemming "Detailhandel - Perifeer", de verkoop van producten voor het maken van wijn, bier, kaas en likeur aan personen die deze producten niet aanwenden in een andere bedrijfsactiviteit, voor zover dit gebruik de omvang van ondergeschikte detailhandel te boven gaat, mogelijk te maken.
Het betoog faalt in zoverre eveneens.
3.9. Over de door [appellante sub 1] en anderen gemaakte vergelijking met het wel gedurende de hele planperiode als zodanig bestemde bedrijf aan de Markerkant 10 - 136F, doordat ter plaatse de maatwerkaanduiding "specifieke vorm van detailhandel - siervissen" is toegekend, overweegt de Afdeling dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat het een bestaand specialistisch bedrijf betreft waar levende siervissen worden verkocht. Deze vissen worden noodzakelijk gehouden in aquaria die met de daarbij behorende randapparatuur geluid-, vocht- en trillinghinder in aangrenzende panden veroorzaken. Hoewel de handel in siervissen detailhandel betreft, zijn de aan de daarmee noodzakelijke wijze van uitstalling en opslag verbonden milieugevolgen zodanig dat dit gebruik, anders dan de verkoop van producten voor het maken van wijn, bier, kaas en likeur aan personen die deze producten niet aanwenden in een andere bedrijfsactiviteit, voor zover dit niet is aan te merken als ondergeschikte detailhandel, onwenselijk is in het centrale stadscentrum of stadsdeelcentra. In hetgeen [appellante sub 1] en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellante sub 1] en anderen genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.
Het betoog faalt.
3.10. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellante sub 1] en anderen ongegrond.
3.11. Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van [appellante sub 1] en anderen bestaat geen aanleiding.
Het beroep van [appellante sub 2] en anderen
Ontvankelijkheid
4. Het beroep van [appellante sub 2] en anderen is gericht tegen de plandelen betreffende de gronden aan de Markerkant 10-136D en 15-25U. Het beroep is mede ingesteld door [vier anderen appellante sub 2]. Zij zijn samen eigenaar van de gronden aan de Markerkant 10-136D en verhuren deze gronden en het daarop aanwezige bedrijfspand aan [appellante sub 2] B.V.
Wat de gronden aan de Markerkant 15-25U betreft, hebben [vier anderen appellante sub 2] geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat een objectief en persoonlijk belang van hen rechtstreeks door het besluit, voor zover dat het plandeel betreffende de gronden aan de Markerkant 15-25U betreft, zou worden geraakt.
De conclusie is dat [vier anderen appellante sub 2] in zoverre geen belanghebbende zijn bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en dat zij daartegen ingevolge artikel 8:1, in samenhang gelezen met artikel 8:6 en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, geen beroep kunnen instellen. Het beroep van [appellante sub 2] en anderen is, voor zover het is ingediend door [vier anderen appellante sub 2] en is gericht tegen het plandeel betreffende de gronden aan de Markerkant 15-25U, niet-ontvankelijk.
5. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Awb wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.
Het ontwerpplan is blijkens de kennisgeving met ingang van 1 augustus 2011 voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. De termijn waarbinnen zienswijzen naar voren konden worden gebracht eindigde derhalve op 12 september 2011. [appellante sub 2] en anderen hebben geen zienswijze over het ontwerpplan naar voren gebracht.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang, in samenhang gelezen met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die over het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
Voor zover het beroep is gericht tegen het niet mogelijk maken om de gronden aan de Markerkant 10-136D en 15-25U te gebruiken voor een partycentrum, doet deze uitzondering zich niet voor. Weliswaar heeft de raad bij de vaststelling van het plan wat deze gronden betreft wijzigingen aangebracht ten opzichte van het ontwerpplan, maar het ontwerpplan voorzag ter plaatse al niet in het gebruik als partycentrum. Ingevolge artikel 3.1, aanhef en onder j, van de ontwerpplanregels, was ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van horeca - zalenverhuur" alleen horeca tot categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten voorzien. Een partycentrum is in de Staat van Horeca-activiteiten echter aangemerkt als een horeca-activiteit van categorie 3. Voorts kan het betoog van [appellante sub 2] en anderen dat zij als gevolg van de gewijzigde planvaststelling in een nadeliger positie zijn komen te verkeren omdat op grond van het in artikel 20.1 van de ontwerpplanregels opgenomen gebruiksovergangsrecht illegaal gebruik gedurende de hele planperiode kon worden voortgezet terwijl het plan daarin niet langer voorziet, niet worden gevolgd reeds omdat het gebruiksovergangsrecht in het vastgestelde plan gelijk is aan dat in het ontwerpplan.
Het beroep, voor zover dat de door [appellante sub 2] en anderen gewenste mogelijkheid betreft de gronden aan de Markerkant 10-136D en 15-25U te gebruiken voor een partycentrum, is niet-ontvankelijk.
6. Wat betreft de mogelijkheid om de gronden aan de Markerkant 10-136D en 15-25U te gebruiken voor zalenverhuur, kan het [appellante sub 2] en anderen redelijkerwijs niet worden verweten dat zij hebben nagelaten over het ontwerpplan tijdig een zienswijze naar voren te hebben gebracht.
Het beroep voor zover het is ingesteld door [appellante sub 2] en anderen en is gericht tegen het plandeel betreffende de gronden aan de Markerkant 10-136D en gaat over de mogelijkheid deze gronden te gebruiken voor zalenverhuur is ontvankelijk. Voorts is het beroep ontvankelijk voor zover het is ingesteld door [appellante sub 2], is gericht tegen het plandeel betreffende de gronden aan de Markerkant 15-25U en de mogelijkheid deze te gebruiken voor zalenverhuur betreft.
Het beroep inhoudelijk
7. [appellante sub 2] en anderen vrezen dat het plan zal leiden tot groeiende leegstand, verpaupering en een verslechterend ondernemingsklimaat op het bedrijventerrein Markerkant en daarmee de bedrijfslocaties aan de Markerkant 10-136D en 15-25U. Zij voeren hiertoe aan dat door de toegekende voorlopige bestemmingen over vijf jaar verscheidene bedrijven zullen moeten verdwijnen, waarvoor niet direct andere bedrijven in de plaats zullen komen. De raad heeft hiermee volgens hen onvoldoende rekening gehouden. [appellante sub 2] en anderen betwijfelen verder of over vijf jaar handhavend zal worden opgetreden tegen gebruik dat op dat moment in strijd wordt met het plan, gelet op de daarmee gemoeide financiële middelen.
7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat na beëindiging van het gebruik waarin met de voorlopige bestemmingen is voorzien, de definitieve bestemmingen binnen de planperiode zullen worden gerealiseerd. Daarbij betrekt de raad dat de in het plan toegekende voorlopige bestemmingen voor vijf jaar voorzien in bestaand gebruik dat in strijd was met het vorige plan en dat de toegekende definitieve bestemmingen ruimere gebruiksmogelijkheden bieden dan het vorige plan. Volgens de raad bestaat geen grond voor de verwachting dat, indien bestaande bedrijven worden beëindigd omdat na verloop van vijf jaar bepaalde vormen van gebruik niet meer zijn toegestaan, zich ter plaatse geen andere bedrijven zullen vestigen. Het risico op leegstand op het bedrijventerrein is volgens de raad zeer beperkt en weegt bovendien niet op tegen het risico op leegstand in het centrumgebied dat zou ontstaan door het met de toegekende voorlopige bestemmingen voor vijf jaar mogelijk gemaakte gebruik op het bedrijventerrein gedurende de hele planperiode als zodanig te bestemmen.
7.2. Blijkens de verbeelding is aan de gronden betreffende de Markerkant 10-136D de bestemming
"Gemengd - 1 - Voorlopige bestemming" toegekend. Voorts is ter plaatse de aanduiding "specifieke vorm van horeca - zalenverhuur tijdelijk" weergegeven. Aan de gronden betreffende de Markerkant 15-25U is de bestemming "Bedrijf - Voorlopige bestemming" toegekend. Ter plaatse is eveneens de aanduiding "specifieke vorm van horeca - zalenverhuur tijdelijk" weergegeven.
Ingevolge artikel 4.1 van de planregels zijn de voor "Bedrijf - Voorlopige bestemming" aangewezen gronden bestemd voor:
a. bedrijven behorende tot ten hoogste categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, inclusief bijbehorende ondergeschikte detailhandel, ondergeschikte horeca, ondergeschikte workshops en bijbehorende kantoorruimten, met dien verstande dat per bedrijf maximaal 50% van de bedrijfsvloeroppervlakte voor (niet-zelfstandige) kantoordoeleinden mag worden gebruikt;
b. bedrijven die niet in de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, indien en voor zover de betrokken bedrijven naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn aan de onder a bedoelde bedrijven;
[…].
f. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van horeca - zalenverhuur tijdelijk" is tevens horeca toegestaan in de vorm van zalenverhuur tot ten hoogste categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten, met een bedrijfsvloeroppervlakte (BVO) van niet meer dan 200 m2 per vestiging;
[…].
Ingevolge artikel 4.7 bedraagt de termijn waarvoor de voorlopige bestemming geldt 5 jaar, gerekend vanaf de dag van vaststelling van het bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 4.8 zijn de voor
"Bedrijf - Voorlopige bestemming" aangewezen gronden na het verstrijken van de geldigheidstermijn als bedoeld in artikel 4.7 bestemd voor "Bedrijf", meer in het bijzonder voor:
a. bedrijven behorende tot ten hoogste categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, inclusief bijbehorende ondergeschikte detailhandel, ondergeschikte horeca, ondergeschikte workshops en bijbehorende kantoorruimten, met dien verstande dat per bedrijf maximaal 50% van de bedrijfsvloeroppervlakte voor (niet-zelfstandige) kantoordoeleinden mag worden gebruikt;
b. bedrijven die niet in de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, indien en voor zover de betrokken bedrijven naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn aan de onder a bedoelde bedrijven;
[…].
Ingevolge artikel 6.1, aanhef en onder i, zijn de voor
"Gemengd - 1 - Voorlopige bestemming" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van horeca-zalenverhuur tijdelijk" tevens bestemd voor het gebruik ten behoeve van zaalverhuur.
In de Staat van Horeca-activiteiten is onder categorie 2a vermeld: zalenverhuur (zonder regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen).
7.3. Weliswaar is niet uitgesloten dat, zoals [appellante sub 2] en anderen stellen, binnen de planperiode verscheidene bedrijfsactiviteiten op het bedrijventerrein Markerkant zullen worden beëindigd nu zij slechts voor de duur van vijf jaar zijn voorzien, maar hieruit volgt niet dat geen behoefte bestaat aan de mogelijkheden waarin de definitieve bestemmingen voorzien. Daarbij kan het na beëindiging van het uitsluitend in de voorlopige bestemmingen voorziene gebruik enige tijd duren voordat de betreffende gronden opnieuw voor bedrijfsactiviteiten in gebruik worden genomen. Nu echter niet in geschil is dat het plan geen structurele leegstand tot gevolg zal hebben, geeft deze omstandigheid geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan geen onaanvaardbare gevolgen met zich brengt voor het ondernemingsklimaat ter plaatse, waaronder voor [appellante sub 2] en anderen. Het aangevoerde geeft evenmin geen aanleiding voor het oordeel dat de zich hiervan bij het nemen van het bestreden besluit onvoldoende rekenschap heeft gegeven.
Het betoog faalt.
7.4. Voor zover [appellante sub 2] en anderen vrezen dat niet handhavend wordt opgetreden tegen gebruik dat in overeenstemming was met de toegekende voorlopige bestemmingen maar na het verstrijken van vijf jaar na de vaststelling van het plan in strijd is met de toegekende definitieve bestemmingen, overweegt de Afdeling dat deze vrees geen betrekking heeft op het plan of de totstandkoming daarvan. Handhavingsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen, aangezien uitsluitend het besluit tot vaststelling van het plan voorligt. Dit betoog moet derhalve buiten beschouwing blijven.
8. [appellante sub 2] en anderen betogen dat ten onrechte niet voor onbepaalde tijd is voorzien in de mogelijkheid van zalenverhuur aan de Markerkant 10-136D en de Markerkant 15-25U. Volgens hen is zalenverhuur ter plaatse in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening en dient dit gebruik derhalve gedurende de hele planperiode mogelijk te worden gemaakt. Zij voeren aan dat dit gebruik volgens de gemeentelijke Toekomstvisie Markerkant 2015 (hierna: Toekomstvisie), vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op 15 november 2005, passend is aan de Markerkant 10. Voorts voeren zij aan dat geen klachten van geluidoverlast door het bestaande gebruik bekend zijn. Verder betogen zij dat de ter plaatse wel in het plan voorziene bedrijfsactiviteiten tot categorie 3.2 meer geluidhinder met zich brengen dan het door hen gewenste gebruik. Daarnaast voeren [appellante sub 2] en anderen aan dat de raad niet heeft onderkend dat in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien. Zij wijzen erop dat zij gebruik mogen maken van verscheidene parkeerplaatsen behorende bij andere bedrijfsunits.
8.1. De raad stelt zich wat de Markerkant 15-25U betreft op het standpunt dat dat het gewenste gebruik niet past bij het blijkens de Toekomstvisie beoogde profiel voor het deelgebied Markerkant 15. Wat de Markerkant 10-136D betreft stelt de raad zich op het standpunt dat het door [appellante sub 2] en anderen gewenste gebruik weliswaar past bij het beoogde profiel voor het deelgebied Markerkant 10, maar onwenselijk is op deze specifieke locatie. Daarvoor is volgens de raad doorslaggevend dat bij de betreffende unit in het bedrijfsverzamelgebouw niet kan worden voldaan aan de in de Toekomstvisie geformuleerde randvoorwaarde dat op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
8.2. In de Toekomstvisie 2015 is vermeld dat delen van het bedrijventerrein Markerkant door verscheidene factoren een eigen functioneel accent hebben gekregen en verschillende ontwikkelingspotenties kunnen hebben. Dit heeft geleid tot de formulering van uitgangspunten op basis waarvan een functioneel profiel is gemaakt, inhoudende dat de op het terrein toegestane functies grotendeels kunnen worden gezoneerd naar de verschillende compartimenten van het bedrijventerrein. Het deelgebied Markerkant 10 heeft het profiel consumentverzorging en concentratiegebied voor perifere detailhandel. In het profiel zijn de functies perifere detailhandel en horeca, in de categorie licht en middelzwaar, vermeld. Het deelgebied Markerkant 15 heeft het profiel gemengd en centrumrand. In het profiel worden de huidige toegelaten functies, zoals ambachtelijke en industriële bedrijven en groothandelsbedrijven bestendigd. Huidige van het profiel afwijkende bedrijven worden ingepast, zo staat in de Toekomstvisie. Daarbij is in de Toekomstvisie onder meer als randvoorwaarde vermeld dat parkeren moet plaatsvinden op eigen terrein. Afwijking hiervan is mogelijk indien door het realiseren van een collectieve parkeervoorziening in het aantal parkeerplaatsen kan worden voorzien, aldus de Toekomstvisie.
8.3. Het plan voorziet tot 5 jaar na de vaststelling daarvan in het door [appellante sub 2] en anderen gewenste gebruik van de twee bedrijfslocaties voor zalenverhuur. Wat betreft de Markerkant 15-25U stelt de raad zich op het standpunt dat deze locatie zich bevindt in het deelgebied Markerkant 15, waar zoals volgt uit de Toekomstvisie industriële en ambachtelijke bedrijvigheid voorop staan. Zalenverhuur is naar zijn aard een horeca-activiteit en past gelet op deze aard niet binnen de beoogde ontwikkeling van dit deelgebied, aldus de raad. [appellante sub 2] en anderen hebben dit niet gemotiveerd betwist. Daargelaten of geen onaanvaardbare geluidoverlast is te verwachten en of zou kunnen worden voldaan aan de randvoorwaarde omtrent het parkeren, heeft de raad zich op het standpunt kunnen stellen dat het voor onbepaalde tijd mogelijk maken van zalenverhuur aan de Markerkant 15-25U zich niet verdraagt met het uitgangspunt dat is gehanteerd bij de vaststelling van het plan. In hetgeen [appellante sub 2] en anderen hebben aangevoerd, heeft de raad geen aanleiding hoeven zien van zijn uitgangspunt af te wijken. Daarbij heeft de raad in aanmerking kunnen nemen dat het vorige plan niet voorzag in de door [appellante sub 2] en anderen gewenste mogelijkheid om aan de Markerkant 15-25U zalen te mogen verhuren. De raad heeft dan ook voor de Markerkant 15-25U in redelijkheid niet gedurende de hele planperiode hoeven te voorzien in zalenverhuur.
Het betoog faalt.
8.4. Niet in geschil is dat de door [appellante sub 2] en anderen gewenste zalenverhuur aan de Markerkant 10-136U past bij het in deelgebied Markerkant 10 voorgestane profiel, nu dit gebruik lichte tot middelzware horeca betreft. Ter zitting is vastgesteld dat de raad het uitgangspunt hanteert dat uitsluitend wordt voorzien in gebruik dat binnen het voorgestane profiel past, indien aan de in de Toekomstvisie geformuleerde randvoorwaarde wordt voldaan dat parkeren plaatsvindt op het eigen terrein, in dit geval bij de bedrijfsunit aan de Markerkant 10-136U. Hetgeen [appellante sub 2] en anderen hebben aangevoerd, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet met juistheid op het standpunt heeft gesteld dat niet aan deze randvoorwaarde wordt voldaan, zodat het voor onbepaalde tijd mogelijk maken van zalenverhuur aan de Markerkant 10-136U zich niet met het gehanteerde uitgangspunt verdraagt. In hetgeen [appellante sub 2] en anderen hebben aangevoerd, heeft de raad geen aanleiding hoeven zien om van dit uitgangspunt af te wijken. Daartoe is van belang dat niet is gebleken dat een collectieve parkeervoorziening als bedoeld in de Toekomstvisie zal worden gerealiseerd. De omstandigheid dat verscheidene eigenaren van bedrijven hebben verklaard dat [appellante sub 2] B.V. gebruik mag maken van de in totaal 102 parkeerplaatsen op verschillende percelen aan de Markerkant, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. De raad heeft zich in dat verband in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat hiermee niet is verzekerd dat, vanaf vijf jaar na de vaststelling van het plan, voldoende parkeerruimte beschikbaar is om te voorzien in de parkeervraag die de door [appellante sub 2] en anderen gewenste zalenverhuur met zich zal brengen, mede in aanmerking genomen dat de gewenste zalenverhuur gelijktijdig kan plaatsvinden met het in het plan voorziene gebruik ter plaatse van de andere bedrijfsunits en nu de bedoelde parkeerplaatsen in beginsel voor dat andere gebruik benodigd zijn. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad aan het met het voormelde uitgangspunt gediende belang dat geen parkeeroverlast ontstaat op het bedrijventerrein niet in redelijkheid meer gewicht heeft kunnen toekennen dan aan de belangen van [appellante sub 2] en anderen om aan de Markerkant 10-136U gedurende de hele planperiode zalen te mogen verhuren. Daartoe is van belang dat, daargelaten dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend, het vorige plan ter plaatse niet in zalenverhuur voorzag, zodat in zoverre geen mogelijkheden zijn wegbestemd. De raad heeft dan ook voor de gronden aan de Markerkant 10-136U in redelijkheid niet gedurende de hele planperiode hoeven te voorzien in zalenverhuur.
Het betoog faalt.
Conclusie
9. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellante sub 2] en anderen, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van [appellante sub 2] en anderen bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellante sub 2] en anderen niet-ontvankelijk voor zover het is ingediend door [vier anderen appellante sub 2] en is gericht tegen het plandeel betreffende de gronden aan de Markerkant 15-25U alsmede voor zover het de mogelijkheid betreft de gronden aan de Markerkant 10-136D te Almere en de Markerkant 15-25U te Almere te gebruiken voor een partycentrum;
II. verklaart de beroepen van [appellante sub 1] en anderen en [appellante sub 2] en anderen, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Baaren, griffier.
w.g. Van Buuren w.g. Van Baaren
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2015
743.